
. „Hieruit meen ik te mögen afleiden, dat zoowel het dragen
„van penis-kokers, als het opgehaald-houden van den penis tegen
„den buik (met de voorhuid onder den buikgordel geschoven),
„ o f ook het bedekken van den penis ö f van den glans-penis
„‘alleen met schelpen, kalebassen o f klapperdoppen, niet de be-
„teekems heeft van het verbergen van dit lid uit schaamtegevoel,
„dock alleen eene aandtäding w il zijn, dat de penis in dit geval
■»met qua geslachtsorgaan functioneert, m. a. w. als zoodanig buiteri
guuerking is gesteld” ').
„Dit zou dan tevens een verplichte aanduiding kunnen zijn
„tegenöver de gehuwde vrouw, voor wie men het lid in de boven-
„beschreveri houding brengt. Overeenkomstig hetzelfde motief,
„zou dan de gehuwde vrouw handelen, die een uiterst klein drie-
„hoek ig schortje voor de vulva bevestigt, en daardoor wil aan-
„duiden dat de toegang tot de vulva is afgesloten en zij tevens
„door die afsluiting dat deel buiten werking stelt. Ware dit toch
„als een bedekkirig uit schaamtegevoel bedoeld, dan zou in de
„eerste plaats de huwbare maagd onder de Papoea’s het moeten
„dragen; gezwegen nog van het weinige schaamtegevoel in het
„algemeen, blijkend uit het feit dat zoo gemakkelijk extra-
„ matrimoniale geslachtsgemeenschap wordt toegelaten.
„He tp la a tse lijk e w oord voor penis-koker was te Mimika kamarre
■npoko, van kamarre = penis. De meest voorkomende vormen
„zijn < zie P l a a t X I .“— die van de Nos. g0. g^
„(2 afbb.) en 86 (2 a fb b .); de Nos. 75, 7 g (2 afbb.), en gg (2 afbb.)
„hebben een meer afwijkenden vorm.”
W ä t het v e r s i e r d - z ij n betreff: slechts een van de 9 is on-
versierd, N°. 80; al de andere dragen min o f meer fraai Ornament,
dat dan steeds op wat men de voorzijde moet noemen, is.
¿ an g eb ra ch t; op den längsten bamboe-wand dus, die bij het aan-
hebben van deze kokers over den hangenden penis naar voren
komt. Van deze versieringen geven wij de mooiste en interessantste
hiernevens in een vlak uitgeslagen weer (144), in den
natuurlijken stand, d. w. z. zooals zij zichtbaar zijn bij het dragen.
Het allersierlijkst is zeker het Ornament van JST°. 88, waar een
1) De cursiveering van deze alleszins interessante meening van Dr. K o c h is van
mijzelven. — Voor een merkwaafdig analogon van de Zuid Nieuwgüineesche penis-
gordel-dracht verwijs ik naar de afbeeldingen op p. 189, 193, 197 en 201 in
R. F e s t e t i c s d e T o l n a ’s „Chez les cannibales” (Paris, 1903), waar blijkt dat de
eilanders van Tana (zuidelijke Nieuwe Hebriden) den penis eerst met banden van
scbors omwikkelen en verlengen, en dan naar boven halen en door een gordel
steken; zie ook F e s t e t i c s ’ tekst, p. 187.
144. Versieringen van verschillende penis-kokers, in een vlak uitgeslagen.