
liK'vvoör afgebeeld. Hare opname, .met het oog op deze kokers’ växr de achferzijde
ook genomen, is helaas niet gelukt. Men kan over den rechterschouder van B o e t a k S
(de middelste) echter nog een klein puntje van een der kokers zien uitsteken.
. IV. Armbanden.{N°. 441, 20). P l a a t I. (MSraukg).
■ a. N°. 441. Lengte 23; Omtrek smal einde 24, wijd einde 33 cM.
* Mannen-arm band tin, uit plantenvezel längs stokjes gevlochten. worden om den oüder-
arm (meestal den linker) gedragen, voornamelijk met het doel dien te beschütten
wanneer de tot het niterste gespannen pees van den boog wordt losgelaten o f mocht
breken, en tegen den arm terugsnelt. Aan enkele dier banden is, zooals bij dit exem-
plaar, nog een koker- of foudraal-vormig vlechtwerk aangebracht van fijnere vezels,
waarin enkele kleine voorwerpen, ook sieraden, kunnen gestoken worden. Ver-
kleining: 1 op 52/5.
b. N°. 20. Lengte 23 ; Omtrek in het midden 23 cM.
Band van alleen vezels gevlochten, meest door vrouwen gedragen en als sieraad
bedoeld. Dergelijke banden of kokers worden om bovenarm, onderarm (resp. pols),
om dijbeen en scheenbeen gedragen, dikwijls om die lichaamsdeelen gevlochten, zöö,
dat ze niet kunnen worden afgenomen zonder ze los te snijden. Vefkleining: 1 op 5'/3.
V. Schepriemen. P l a a t I I en I I I . (Oostbaai, Mimika, Digöel).
He schepriemen zijn alle medegebracht vaa de Zuid-Westkust, in het bijzonder
van de Oostbaai, Mimika en de Digöel-rivier. In de omgeving van Meraake toch
werden ze niet gezien, doch dienden daar groote bladstengels van de nipah-^dha.
om de prauwen (Javoen) voort te bewegen. He hier afgebeelde zijn meestal üit
stevig hout goed afgewerkt, terwijl de bladen en soms ook de Stelen doör snijwerk
zijn versierd, de Stelen daarenboven sömtijds nog met versierselen behängen.
Op de Bigöel troffen we nevens bewerkte, ook onbewerkte spanen aan; soms was
van de bladen slechts een deel, en dan meestal het deel naar den. Steel toe be-
werkt; men was dan blijkbaar in de bewerking blijven stekeh.
We' kunnen de afgebeelde riemen naar de herkomst in drie groepen verdeelen, en wel:
le Groep. (4 ex x .; 156, 161,162,158), alle van de Oostbaai. E it zijn de* längste,
met smalle bladen. He bladen zijn meestal bewerkt, doch niet uitvoerig. He Stelen
-zijn ook meestal bewerkt en soms zeer mooi versierd.
- ze Groef. (4 exx.;. 131, 133, 139 en 155)1 aHe van Mimika. Deze zijn ietwat
kleiner. -Ze hebben breedere bladen, die uitvoerig zijn bewerkt.
1 Se Groep.- (3 exx.; .' 140, 144 en 14 7 ),.alle van de Digöel. Dit is .de kleinste
■soort met meer ellipsvormig blad. De bladen zijn öok bewerkt, doch met eenvöu-
diger en andere figuren dan bij groep 1 en 2. De Stelen zijn tevens' minder glad,
•van zachtef hout-en dikker, -dan die der eerste twee groepen. Deze groep wijkt in
het algemeen meer af, terwijl groep 1 en 2 meer onderlinge. overeenkomst hebben.
• ieG r o c f. Sehepriem N ° : i j 6 (PL. III, 2 af bb.). Blad onbewerkt, twee d.M. boven het
blad is in den: steel een ringvormige inkerving. De Steel' is 1.92 M. boven het
blad versierd door een in het hout gesnedeh figuur die, aan een aangezicht met
•doorboord neustusschenschot doet denken. Meer nauwkeurig beschouwd, blijken
-oogliyUe (orbita) cn de inzinking der bovenkaak tot eene holte versmolten tc zijn,