
Het trof mij als een der meest verrassende nieuwe geWaar-
wordingen bij het verblijf aan de Etnabaai, dat dagelijks, dik-
wijls bijna klokslag vijf uur, het gezang der krekels begon. Dan
werd een eigenaardig concert aangeheven, dat in het ensemble-
gezang door de stiptheid waarmede alien invielen, overblufte,
terwijl men toch niet kon aannemen, dat er elken avond een
concertmeester tegenwoordig was. Men hoorde b.v. het sjirpen-
pende geluid van een groot aantal krekels ergens in het bosch,
dat gelijktijdig aanving, in kracht af- en aanzwol, plotseling
ophield, en nu als een echo van een andere plaats op dezelfde
wijze weerklonk. Soms schenen op verschillende plaatsen vele
individuen gelijktijdig hun muziek aan te heffen en nam het
geheel een zoo doordringend en oorverdoovend karakter aan,
dat het geheele bosch er van weerklonk en men zieh moeilijk
verstaanbaar kon maken. Soms werden tonen aangeheven die
wegens het aantal hunner trillingen ons trommelvlies in mede-
trilling brachten, en waardoor de onaangename sensatie ontstond
van ooren die tuiten. Het geheel duurde met tusschenpoozen
zoo ongeveer van 5 tot 8 a 9 uur, waarna het voor goed ophield.
De grootste intensiteit bereikte het in de eerste uren.
Opmerking verdient het dat dit concert soms 00k overdag
werd gehoord bij donker en regenachtig weer, dan echter op
ongeregelde tijden. Eens na een somberen dag (8 Dec.), volgde
’s avonds hei gescheiter der krekels — rauwe kreten, als in het
daemonenkoor van Berlioz’ „Damnation de Faust” ■—■, en
daartusschen geluiden als van castagnetten.
Nevens het ensemble-spel hoorde men af en toe de krakende
solo’s van enkele alleen musiceerende krekels. De vergelijking
met een orkest is juist, mits men het geheel als een strijkorkest
beschouwt. Het is toch bekend dat deze muziek feitelijk strijk-
muziek is, n.l. ontstaat door het strijken van lichaamsdeelen
tegen elkaar die daardoor in trilling komen, zoo b.v. door het
strijken der achterpooten längs de dekschilden.
Bij de avondgeluiden moet nog dat van den boomkikvorsch
genoemd worden, een eigenaardig kwaken, en het schreeuwen
van uilen.
Die avond- resp. nachtgeluiden waren zeer merkwaardig en ver-
braken af en toe de diepe stilte. In den beginne deden zij dikwijls
ontstellen. Zoo hoorden wij een klagend roepen als van een kinder-
stem. Dit kwam bij nader onderzoek uit een boom, steeds weer op
dezelfde plaats en tijd, waar over dag niets te zien was. Het
moest wel de eigenaardige stem van een vogel zijn, waarschijnlijk
een uil. Dan weer klonk een eigenaardig fluiten als van de
verwijderde stoomfluit van een schip, 00k blijkbaar een vogelroep.
Doch niet alleen waren die geluiden van dieren afkomstig;
neen, soms werden wij ’s nachts wakker door een doffen dreunen-
den slag van een neerstortend voorwerp. Wij vonden den vol-
genden dag ergens in het woud een zwaren dooden en vermolmden
woudreus nederliggen, die reeds lang afgestorven, slechts op het
oogenblik gewacht had dat een windvlaag of misschien alleen
eene wijziging in het vochtgehalte van zijn hout, zijn topzwaar
lijf deden losscheuren van de lianen die hem aan andere boomen
vastsnoerden.
Eens vond ik een uitwendig geheel gaven, nog groenen en
bloeienden boom op den grond liggen, wat me zeer verwonderde.
Bij nader onderzoek bleek mij dat het hout van dezen boom
eenige voeten boven den grond letterlijk was opgelost in een
stelsel van mierengangen en loopgraven, waardoor het geheel
verteerd was. De boom had dus op zijn ongeschonden schors
voortgeleefd, doch was van zijn stam beroofd, en gemakkelijk
door den wind geveld. De mieren die ik er in zag schenen mij
toe witte mieren te zijn, dus termieten. Mijn jongen noemde ze
„boschmieren” , en beweerde dat ze anders waren dan de echte
witte mieren op Java.
Deze termieten waren echte Vandalen. Als we niet zorgden,
de onderstukken der bale-bale waarop onze houten kisten en
koffers stonden, steeds na te zien en met petroleum te besineren,
dan waren in den tijd van een paar dagen deze dieren het hout
der kisten binnengekropen. Men vond dari de bekende aarden
loopgraven tegen den houten wand aangebracht, die nog weinig
onheil deden vermoeden. Waren echter na het ontstaan dier
loopgraven slechts enkele dagen voorbijgegaan, dan bleek 00k
het hout der kist van binnen in een geheel systeem van mijn-
gangen te zijn veranderd. Van deze mineurs van professie, als-
00k van de echte mieren, zijn verschillende soorten meegebracht.
Veelvuldig was een groot soort mieren, die, als ze hard liepen,
het bovenlijf op den rüg omklapten.
Onder de mieren zag ik er af en toe die op schijnbaar onregel-
matige plaatsen van het lichaam witachtige wankleurige plekken
vertoonden. Of we hier te doen hebben met een ziekteverschijnsel
(misschien een schimmelvorming), of dat dit de natuurlijke kleur
van het insect was, zal wel bij nader onderzoek blijken. Ik zag
deze meest alleen ronddolen, zelden in gezelschap van gelijk-
uitzienden.