
belang is het hier te zien, hoe de plant uit de noot is opgeschöten.
Meer westwaarts naar Mimika toe, waar de kusten hooger
werden, zag ik den tjÜmara-boom, den boom met het fijne groen
die zoo sterk aan sommige pijnboomen doet denken, doch tot
de Casuarinae behoort (groep Arnentaceae). De naam Casuarinae
wijst op de gelijkenis van het groen met Casuaris-veeren, die
op paardenhaar gelijkende veervorming, waarmede de Casuaris
bekleed is. Van tjemara’s zag ik later reusachtige exemplaren
in het Tengger-gebergte op Java.
Voorts moet gesproken van de rhizophoren-stranden, die hier
aan Nieuw-Guinea’s Zuidkust zooveel voorkomen. Het zijn uitge-
strekte terreinen, längs de läge kusten soms ver het land indringend,
waar een rijke vegetatie zieh heeft ontwikkeld van
boomen, die op een bosch van hoog boven den grond zieh ver-
heffende wortels steunen en veel afwisseling in voorkomen te zien
geven. Soms ziet men op den top van een prieelvormig wortel-
bosch van enkele meters hoog, op eens zieh den zwaren rechtop-
gaanden stam van een hoogen boom verheffen; dan weer ontwik-
kelen zieh uit dit wortelcomplex enkele hoofdwortels, die van
lieverlede in een stam overgaan | een andere maal is het wortel-,
fundament veel kleiner en rijst een stam direct uit enkele
wortels op. Weer een andere maal rijst uit den bodem een dünne
stam op, die zieh even boven den grond verdikt en hier enkele
zijwortels naar beneden zendt. Dit laatste zag ik echter meer
op hooger gelegene droge terreinen. Weer een ander type
vormde een Pandanen-soort, uit wier stam vele meters boven
den grond stevige zijtakken afdaalden naar den bodem en zoo
als het wäre een stevig staketsei vormden dat den boom onwankel-
baar maakte.
Van de Mangrove-vegetatie werden 9 soorten door Dr. V aletön
gedetermineerd.
Zoo’n rhizophoren- of Mangrove-terrein (bako-bako) Staat ge-
durende den vloed enkele meters onder water, komt bij ebbe
geheel droog, zoodat men er dan doorheen wandelen kan, zij het vaak
met veel moeite. Eigenaardig is het soms tusschen de boomen het ter-
rein met een soort worteinet bedekt te zien, van rechtopstaand
puntig uitloopende takken of 00k wel haak- en lusvormig omgebo-
gen uitloopers. Het zijn de zgn. „pneumatophoren” , wortelvormen
die voor de zuurstofverzorging der onderaardsche deelen dienen.
Dat deze Flora een rijke Fauna herbergt spreekt bijkans van
zelf. Hier kunnen dieren en planten leven, die aan droogte of
aan vocht of aan de wisseling van beide zijn gewend.
Daarbij vindt men dieren, die, o f vrijwillig of (tot het plankton
behoorende) met den stroom medegevoerd, de hier groeiende
planten blijvend o f tijdelijk bezoeken, waarvan er dan weer enkele,
als het water is weggezakt, in de slib o f op de wortels blijven
ronddwalen o f 00k tijdens de eb in de modder wegkruipen. Dan
zijn er 00k dieren aan wie deze boomen tot woonplaats dienen,
en die slechts den tijd van het rijzende water hebben a f te wachten
om dagelijks op vaste tijden van allerlei voedsel, door het water
aangevoerd, te worden voorzien. Vormt het Mangrove-bosch, om
het zoo eens uit te drukken, een biologisch Observatorium en
laboratorium van den eersten rang, waarin reeds veel onderzocht
is, doch nog veel te onderzoeken overblijft, hierbij komt nog de
Studie van de wortelboomen-zelve die de grootste belangstelling
verdient. Ik behoef hier slechts te wijzen op de voortplanting bij
de Bruguiera, waar het zaad aan den boom ontkiemt en pas daarna
den boom verlaat om op zoodanige wijze in den bodem te vallen,
dat een goede waarborg voor verderen groei gegeven is. Men
spreekt hier dan 00k van „levendbarende planten” .
Nog moet ik aanstippen den rijkdom aan eigenaardige nest-
vormige verdikkingen die men aan de boomen van het Mangrove-
woud aan de Etnabaai waarnam, dat het voorterrein van ons
bivak vormde. Het waren de sterk verdikte gedeelten van
epiphytisch op de takken dier boomen levende planten, met
name Myrmecodia en Hydnophytum, die tot woning dienden
van mieren, die daar hoog en droog woonden wanneer de bodem
onder water stond. Men vindt ze op allerlei hoogten, zoo 'b . v.
even boven het water en 00k zeer hoog in de toppen. In deze
mierenwoningen (Myrmecoden), waarvan er enkele zijn medege-
bracht, vond ik behalve mieren (meest een roode soort) en
miereneieren, 00k nog wel eens andere insecten, zooals duizend-
pooten en schorpioenspinnen.
Omtrent de beteekenis dezer Myrmecoden is het laatste woord
nog niet gesproken. Terwijl sommigen meenen dat ze veroorzaakt
zijn door de aanwezigheid van mieren, en ze dus aanzien als door
deze-zelf gevormde woningen, zien anderen er natuurlijke holten
in van het plantenweefsel, die als goede woon- en schuilplaats
door de mieren zijn betrokken. De laatste opinie schijnt de waar-
schijnlijkste te zijn. Dit vraagstuk heeft echter 00k nog een
andere zijde. Reeds lang is gebleken, dat er een innige betrek-
king bestaat tusschen mieren en planten, een soort symbiose*
waarbij de plant de mier van voedsel voorziet en de mier de
plant tegen onheil beschermt, met name tegen enkele schadelijke