
bleef evenwel, zooals ook op de vorige ankerplaats, steeds zoet.
Den ßisten werd de reis voortgezet; de algemeene richting
bleef oostelijk en noordelijk, de oevers afwisselend iets hooger
of lager — nimmer drassig —-3 en nu eens beboscht en dan
weer open. Verschillende eilandjes en verlaten hutten werden
voorbijgevaren en een zijrivier op den rechter- en enkele kreken
op den linkeroever opgemerkt. De diepten bleven gelijk den
vorigen dag, de breedte varieerde tusschen 300 en 400 Meter.
Hoewel de invloed van den vloedstroom afna'm en het schip dus
over den grond minder hard vooruitkwam, was de vordering in
rechte lijn niet geringer dan die op den vorigen dag, daar de
rivier niet zulke omwegen maakte als toen.
Voor het eerst werd dezen dag weer een prauw met inboor-
lingen gezien. Bij het omstoomen van een scherpe bocht zagen
ze het groote onbekende schip plotseling komen aanzetten, en
pagaaiden ze daarop hals over kop tegen den oever op, om in
het riet weg te schuilen. Te vergeefs trachtte Mam o n a hen door
aanroepen gerust te stellen, ze kwamen niet meer te voorschijn.
Een kleine sampan, die een tegenoverliggend kreekje met eenige
hutten aan den ingang, gelijktijdig kwam uitpagaaien, retireerde
eveneens uit alle macht. De Assistent-Resident besloot op den
terugweg te trachten eenige aanraking met deze lieden te krijgen;
thans werd, na een körten tijd gestopt te hebben, doorgevaren.
Dit duurde evenwel niet lang meer, want om 2 uur, na een
klein eilandje gepasseerd te zijn, terwijl in de geul steeds
4 vadem en meer gelood werd -— alleen was bij het bovenstrooms
te dicht naderen van de punt van het eiland een worp van
3 vadem ged aan A—- draaide de Valk onverwachts om, stoomde
terug en liet middenvaarwaters tusschen het eilandje en 'den
wal het anker vallen. De Gezaghebber meldde hierop aan den
Assistent-Resident dat z. i. de rivier „op” was, en dus het schip
niet verder kon. Eenigen tijd later deelde hij echter het Bestuurs-
hoofd mede, dat de Valk niet hoogerop kon stoomen, wijl er
dan voor de terugreis geen steenkolen genoeg aan boord zouden
wezen; voor het voortzetten van den tocht met de stoomsloep
zoude er evenwel nog voldoende brandstof aanwezig zijn.
Daar een onderzoek met de stoomsloep of de rivier inderdaad
voor de Valk „op” was, bij het aangegeven steenkolengebrek nu
geen zin meer zoude hebben, werd daarop in principe besloten om
van hieruit in de sloepen verder te gaan. — Bij dezen tocht bleek
later, dat zoowel wat diepte, breedte, als vorm der bochten betrof,
de V<llk nog ongehinderd eenige dagen had kunnen doorstoomen.
139
35. Midden-Digóel fkielwater van de „Valk”). 31. 3 .’05.
36. Verste punt door de „Valk” op de Digóel bereikt. 31. 3 .’05.
»