
gekomen kon zijn of althans spoedig verwacht kon worden. Maar
de maat van onze avonturen was nog niet vol. Hadden wij
den geheelen nacht zwaren regen gehad, de bovenstreken waren
er blijkbaar ook niet vrij van geweest en de rivier was dienten-
gevolge sterk gerezen. Om terug te keeren is van wenden geen
sprake en toch blijkt spoedig dat de terugtocht moet aanvaard
worden; het water wast voortdurend, en de afdrijvende voor-
werpen kunnen gevaar opleveren voor het schip. De Commandant
besluit in deze moeielijke omstandigheid de methode van „krabben”
toe te passen, n.l met den Steven naar den stroom gekeerd de
rivier af te drijven, het anker gereed om bij dreigend gevaar
te worden uitgeworpen. Zoo drijven we in tamelijk snelle vaart
af, allen in spanning, de Commandant eenigszins bleek maar
vastberaden, in persoon bij het roer. Een poging om bij eene
verbreeding van de rivier te wenden gelukt niet, en ternauwer-
nood ontkomen we aan het gevaar in het geboomte längs den
oever vast te loopen, om een oogenblik later met het achterschip
op een zieh ver in de rivier uitstrekkende bank vast te raken.
Door den Sterken stroom zwaait het voorschip om, volle kracht
vooruit-stoomende komt het schip vrij, en in razende vaart gaat
Jiet nu verder de rivier af, de machine „volle kracht” , hetgeen
noodig blijkt om het schip te kunnen besturen. Er wordt be-
proefd het anker te hieuwen, maar tevergeefs; blijft dit ergens
haken, dan gaan we met schip en al ondersteboven. Maar „es
war bestimmt in Gottes Rat” dat we ook ditmaal er weder goed
zouden afkomen, en even na den middag ligt de Anna weder
rüstig voor het zandige plekje.
Aangename souvenirs aan de reis hadden we niet, en summa
summarum was de rivier in geenen deele geschikt voor het be-
oogde doel. Een enkele bandjir maakte zelfs den benedenloop
onbevaarbaar voor de Anna, en zoover als we nu geweest waren
zou niemand zieh meer wagen. De vaart verderop met stoomsloep
jen vletten zou spoedig leiden tot ruine dier vaartuigen, en verder
dan de samenvloeiing zou men niet kunnen komen. Het transport
zou verbazend lang duren, omdat in verband met den
sterken stroom de sleepkracht slechts gering zou zijn. Het inrichten
van een bivak aan de samenvloeiing zou mogelijk zijn,
maar zeer ongewenscht; de inrichting van het bivak zou veel
tijd kosten, veel oponthoud veroorzaken en het verblijf daarin
zeer ongezond zijn. Het hoofdbezwaar was evenwel dat de rivier
blijkbaar niet den toegang tot het eigenlijke gebergte vormde.
.Een tocht dwars door het terrein over voorgebergten en terreinhindernissen
was natuurlijk niet te ondernemen; leerrijke voor-
beelden omtrent hetgeen op die wijze te bereiken of liever niet
te bereiken viel, waren in voldoend aantal voorhanden. De reeds
vermelde tocht van den Engelschen resident M a c G r e g o r ,
waarbij gebruik gemaakt werd van een van het hooggebergte
afkomende r iv ie r '), was ook voorafgegaan door meer andere
tochten waarbij zulks niet plaats vond, en welke alle totaal mis-
lukten, soms nog aleer men het voorgebergte bereikt had. Naar
mijne meening kon in het uiterste geval de tocht längs deze
rivier ondernomen worden, maar alleen na zekerheid verkregen
te hebben dat geen betere gelegenheid bestond. En die zekerheid
bestond vooralsnog niet.
’s Middags vertreden we ons op het zandige plekje, de man-
schappen nemen een zeebad. Tegen den namiddag meenen we
een rookpluim te zien welke op de aanwezigheid van de Flamingo
zou wijzen, en van uit den mast der Anna wordt ’s avonds een
toplicht gezien.
Den volgenden morgen, 4 October, naar buiten stoomende
komen we de Flamingo tegen, die naar binnen ging en van
waar ons toegeroepen werd de beweging te volgen. Spoedig
lagen we weder voor anker in de riviermonding, en gingen we
over op het groote schip.
In eene conferentie met den Vertegenwoordiger en den Com-
mandant werd besloten de kust in meer oostelijke richting te
verkennen, in de hoop daar eene meer geschikte rivier aan te
treffen en daartoe den volgenden dag onder stoom te gaan.
Van het Sneeuwgebergte hadden we tot nu toe niet veel meer
dan het bovengedeelte gezien, terwijl we op de kust lagen. Het
benedengedeelte bleef in de wolken, ook het bovendeel was
slechts körten tijd en alleen des morgens zichtbaar. Of de zicht-
bare witte plekken al dan niet op de aanwezigheid van sneeuw
duidden was niet uit te maken; de meeningen daaromtrent liepen
zeer uiteen. Interessant kon het schouwspel genoemd worden,
indrukwekkend was het niet; de hoogte geleek minder dan zij
in werkelijkheid is. Bestekken waren genomen, de ligging van
Oetäkwamond vastgesteld op 1370 13' O.L. en 50 o' Z.B. (zie
K a a r t V). De lengte over welke de Oetäkwa opgevaren was,
begrootte ik op ± 40 Eng. mijlen; in Noordelijke richting was
echter zeker niet meer dan 17 a 18 Eng. mijl afgelegd.
1) Verg. A l g e 111 e en V e r s lag, p. 13 hiervöör. Red.