
124 ftalte , en, voor Inlanders , al rcdelyk
Geftalte, y anit maar wat plat van aanzicht. Ay
Dragfder hebben baardcn en knevels als w y , de
Peguaa- eene grooter als de andre,
nen. Hun gewaad is zeer gering, en zonder
eenig cieraad. Hun hair is boven lang
en onder tot de oorcn toe afgefneden.
Hun boven-kleed , o f Badjoe , is van
grove Bethilis, o f iet anders, daar van
zy als een langen En van rok makcn j hcbbende
hunrie
vrou-
wen.
Het is een laf-hartige Natiej en thien
Hollandze Soldaaten, die wel-gcocffend
z y n , zouderi een half duizend Peguaa-
nen, en meer, op de vlugt jagen. '
Het befte, dat men daar vind, is , Zy doca
; dat ’er aan een yegelyk , zonder aan-wergoed
zien van perfoon, dagelyks goed rechtrc
gedaan, en dat ieder, zoo hy voor zieh
zelven fpreken kan, zelf, o f anders door
een voorfpraak gehoord, en in körten
gewond,e nJ. nr rnalr. ceholDCn Werd.
Zoodanig is ook ’t gewaad der vrou-
•wen, maar daar is onderfcheid in hare
Cabayen, ook dragen zy het hair opge-
wonden, gelyk de Mifticen.
Mitsea- Dáar zyn ook Barmanders, die uyt
ders der het rechte bloed der Köningen voorge-
Barman- Ven te zyn.
Deze zyn veel hoog-moediger, als andre,
en dragen hun hair met een tuyt
bo ven op het hoofd, en met een doek, als
een Pirámide , bewonden. Ook binden zy
hare kleedjens veel dikker op de buyk
op, waar. by zy zeer wel na de Maleycrs,
o f Arrakanders, gelyken. Z y houden veel
van hoedenj ook maken zy ’er een zoort
van Bambocfen, die zy zeer net weten
te verlakken. ,
Die onder hen van eenig aanzien zyn,
zullen noit beneden hunne minderen wandelen.
By .voorbeeld, zy zullen, niet op
den overloop en onder het half verdek
door gaan, terwyl zy andren daar boven
, zien, alzoo zy dit voor een groote fchandc
rekenen,dat zulkc, die zy voqr hun minderen
houden, over hun hoofd henen zou-
den wandelen."
Hunne huyzen (die om de vloeden
cu uyt vrecs voor de Tygers, op ftake__
Haan, mögen maar van eene verdieping,
en moeten zeer laag zyn, voor al in Pe-
: zaak,geholpen werd.
Over- zwaare zaakcn werd ecn ecd ge
daan, met *t leggen van zeker boek op
hunne-hoofden, en met ccnigc woorden
in hunne taal uyt te fpreken.
De grooten en ryken hebben egter
hier vecl voordeel boyen de armen, om
dat zy te fláafagtig van hunne meerderen
af hangen, en hen zoo niet durven tegen-
fpreken.
Z y zyn door de bank. zeer b o t, enHunn»
men vind weinig vernuftigen onder hen. ^ na^c
Ais ’er aard-beving i s , oordeelen zy¿ard-bc-
yaft, d a t’er, o f een Koning fterven, ofying.
van den throon geraken, ór dat die hen
plagen, o f dat ’er diere tyd opkomen,
o f iet diergelyks voorvallen zal. Z y zyn
ivan oordeel, dat *er cen groote flangis,
die de wereld, o f den aard-kloot op haar
hoofd draagdj maar die den meeften tyd
flaapt. Ais nu dezellang wakker werd,
en haar hoofd ecnigzins beweegd, dan
is ’er aardbeving, en anders noit. Een
hcerlykereden, en een klaarbewys, hoe
groote natuurkundigen zy zyn.
De mcefte Indiaanfe en Heidenze Paa- En der
pen op Ccylon, Malabar , Choroman- Indifche
d e l, in Arrapan, Pegu, Sianu, C h in a ,y^ cn
ae vioeacn , • ví»rK, í*í*,1dTí» n Á5 e vier eeuwen. bv PGsoHdKSí
» — . „« «rdATv írm nn ftaken & c : verbeelden de viereeuwen, by Godaar<j_
en uytvrees voo y® > P. . yaftgeftey door een paard dat op deúoof.op
EU, en in andre buyten-ftcdfen ; maar in flang > die me ^ *laaptj’ en
L a daar de Vorft zyn hof houd, vind aard-kloot op harén kop draagd , en on- .
’ der welke flang een groote fchftdpad is. |
Z y zeggeri, dat dit paard ccrft vloog,
dar her. hv ’r nadreñ van ’s meníchen
Hunne
flegte
Vellingen,
ei
flegte
Soldaaten.
A va , uaai uc v unt ~ j •—
men vcelbetcre,enzelf fteenegcbquwen}
dbg die moetcn mede zeer laag zyn , om
de voornoemde reden, want ais hy üyt-
gaat, om zich te vermaken, moct hy
hooger, dan-iemand, boven uytfteken,
en niets mag ’cr dan boven hem yerheven
zyn*
Z y zullen ook in geen Cajuy.tyvan ecn
fehip gaan, zoo lang zy iemand in de
fchippers hut, o f op ’t half verdek zien.
Een zwakheid, die zy met de Arrakanders,
en meer andre Indiaanén , gemeen
hebben.
Door de bank zyn de Vcíhngen, en
de veríterkingen van hunne fteden, zeer
flecht* En fehoon zy al van cenige ítuk-
ken gefehut voorzien werden , zy weten
’er niet recht mede om tc gaan, en
zy hebben ’ér ook zelden affuyten , o f
roo-paarden toe.
'dog dat het,b y tnadrenvan smenfehen
ónaergang om zyhe zonden, van tyd tot
tyd, eeríl zyn eenen, daar nazyntweeden
voorften, en ook zyn eenen agteríle voet
reeds op den aard-kloot by den uytgang
van ieder eeuwe gezet had, en aat het
ontrent 1668. eerlang ook zyn vierden
voet, tot een befluit van die viér eeuwen
, ’er op ftond tc zetten, ’t welk zoo
hard dàveren zou, dat de flang, en de
fehild-pad, die de wereld met wysheid
en voorzigtigheid dus lang haddenonder-
fteund, niet rnagtig' zyn zouden den aard-
kloot tegen deze laatíle nedefzetting van
den voet vart dit paard te.behouden X want
die ítond dan ganfchelyk verdelgd tc
werden} Ecn Helling, welkers ongógrond-
heid de natuur-kundigen wcten, en de
• tvd
tyd cn ervarenheid zelf aan de onkundi-
gen ontdekt heeft valfch te zyn.
Na dien tyd, zeidenzy, zouGodweer
vier andre eeuwen beginnen, waar van
zy op io byzondre tafelen ieder Eeuw
net afgeteckend in hunne Tempels be-
waaren,
be Oli- Het grootfic vermaak, dat de Koning
voor zich zelven plagt te nemen, o f aan
iörmake-an^ren te Seven > wa* de Olifants-jacht.
lyk. Z y hebben eenige wyfkens, die daar
op gcleerd zyn, welkers hinderfte, o f teel-
lid, met zekere olie beftreken werd, ’t
welke de wilde Olifanten aanftonds rie-
ken, en waar door zy gelokt en gedron-
gen werden de wyfkens te volgen.
Als men dan met een gezelfchap op de
jacht gaat, neemd men die mede, en na
dat men een troep wilden ontdekt heeft I
doet men de wyfkens weer na denieuwe
flad keeren, na zeker groot ftaketzel van
hegte zware palen , uytdrukkelyk daar
toe gemaakt, waar in haar de wilden mede
volgen, die men dan ten cerften door
fchuts-paalen, die men aan weder-zyden
vallen laat, zoo dat ’er de wyfkens bui-
ten zyn, affchuc.
Die paalen ftaan zoo verre van cen ^
dat ’er gemakkelyk een man, dog on-
mogelyk een Olifant , wat geweld hy
daar ook tegen doet, door kan,
j joe Zoo ras dit woeft dier ziet, dat het ge-
gevange vangen, en dat ’er geen middel is, om
Olifan- »er weer uyt te geraken, werd het ver-
cn* woed, en lleld met ecn afgryzelyk ge-
baar äl zyn kracht in *t werk , om de
paalen om verre te ftooten. Maar zy
#zyn te dik , cn te hegt ’er in ge-
heid. Als dat nu niet lukken w il, be-
gind hy te weenen, te huilen, te razen
eh te tieren eenige uuren aan den andren.
Als dat mede niet helpt, dan loo-
peri zy eens dezen, dan weer eens genen
w eg , dat hen’t zweetlängs ’t ly f druipt,
dan weder ftooten zy met hünne tanden
met zulken geweld op de palen, dat de
fphnters, o f van de zelve, o f wel deftuk-
ken van hunne tanden affpringen« Kan
dat al mede niet hclpen, dan laten zy
hunnen fnuyt hangen, en fteken die in
de aarde, doende zulken menigte waters
kort ’er na uyt hun lichaam komen, dat
Z yV die gene, d ie ’er ontrent zyn, daar
mede Hat maken. Als zy nu lang genoeg
haar moede en mat gewoed hebben,
laat men de wyfkens weer uyt hare Hallingen,
die hen dan weer voorgaan, om
hen in de ftal, daar men ze hebben w il,
tc fluiten. Deze ftal is maar pas. zoo
groot, dat ’er een Olifant in ftaan kan.
Daar in nu werden zy vaft gebonden, en
zoo wel 4 a f dagen, zonder eeten o f
drinken, ftaande gehouden, waar door
zy in agt a thien dagen zoo mak wer- den.,
als men begeerd. Men laat eenige men-* talh
fchen dagelyks tegen hen ipreken ,
dezer taal wei'den zy zoo gewoon, dat
zy ailes doen, wat die hen belaften, zoo
dat ’er na die tyd geen onderfcheid ter
wereld tuflehen hen en de tammen isi
Men ziet het vangen der zelven onder de
ftoffe van JafFcnapatnam, op Ceylon, in
een zeer nette teekening klaar verbeeld,
cn afgeteekend.
Gelyk nu de Boflcheri van Pegu voîOvervan
deze dieren zyn j àlzoo maken de.
Vorften hun werk ’er ook a f , om m H ? jtt
zoo veel, als ’t mogelyk is', te vangen, de bos-
alzoo zy hen met groote nuttigheid in defcllcn*
Oorlogen gebruiken.
Vier fterke mannen können van zoo
een dier, ’t zy met pyl en boogj ’t zy
met een mufquet, Lancie, o f eenige andre
wapenen, zich verweeren, en den
vyand groot nadeel toebrcngen. Van
wat gebruyk zy by de Africaanen o f
Carthaginenzen tegen de Romeynen wa-
• ren, cn hoe zy Torcnkens met gewa-
' pend volk op hadden, ziet men by Hirtius
de Bello Africano.
Ook kan dit dier geen mufquets-kogel Kun
ergens, dan alleen ontrent de Slaepcn des ?utt!8“
Hoofds, en ontrent de bogen, door dej}en in
huyd Hcnen dringen; Oorlog.
Deze V orften plagten, zoo tot hun ver- Hecrly-
maak, als ten Oorlog, veel grooteheer-ke vaar-
lyk-vcrgulde en cierlyk met bloem-werk^uygcn
uy tgehouwcn vaartuigen te hebben, waar nS^.°"
op aan wederzyden 1 fo feheppers , o f
roejers met hecrlyk vergulde fchep-fpaa-
nen voeren. Geen pyl kan fneller uyt een
boog, dan deze vaartuigen door deZee,
vliegen, aangezien die, op zeker geluid
van Tifa en Gong, met een eenigen flag o f
ichep van 300 feheppers gelyk, doof de
Rievier zoo fnel gerukt Werden, dat men
’er geen 00g op houden kan. In ’t ,mid*
den van deze vaartuigen heeft men een
overdekte plaats, om in te zitten, rondom
de welke ook,venfters zyn j om alommc
uyt te kyken.
Niemand mag by dezen Vorft komen,
zonder eenig gelchenk mede te brengen ,
een gewoonte, die men by na in ganich
Afia heeft.
De Nederlanders plagten in vorige ty-
den (wanneer dit Comptoir nog oöder
den Gouverneur der Kuft van Choro-
mandel ftond) met den Koning van Pegu
nu en dan te handelen, en öok zomtyds
wel Gezanten aan dien Vorft af te zen-
den, hoedanig de Heer Elias van den
Brouke ( veel jaaren Opper-hoofd
van Palicol, en , na zyn t’hnys-reyze,
tot Dordrecht 107b. Schepen en R a a d ) j i
nevens de Heer Antoni Paviljoen in ecn
Gezantfchap na Ava geweeft is} dog de
gedurige omwentelingen van die R yk b y
de