
als cen zaak met de fchaamte, de zedig- j
heid, en de Heiligheid van hare perfoon
Dat hare (gelyk ook de ouaen de H. dingen voor
Pcrz0°‘ een ieders ooe eewoön waren in de nen als _ , p, •
Heilige Tempels, en Heiligite plaatzen, te ver-
aange- bergen) beft over eenkoraende, en haar,
om haar zelf ook voor *toog der mannen
vier e • ongequetft te houden, pauende', alzoo
de hoereryenen overfpeelen door enmet
het o og, als door die deure , tot de ziel indringen
, en daar van beginnen, gelyk
Petrus daarom z Pet. z: 14. ook van oogen
vol overfpel, en Johannes 1 Jöh; z: 16.
van de begeerlykheyd der oogen ipreekt.
Dat ook de Dichter Propertius zeer
kragtig ftaäft, als hy in, zyn iz . Treur-
dicht zegt:
• Qui videt, is peccat, qai non te viderit,
ergo
Nop cupiet, fatti Crimina lumen habet.
Dat is na onze vcrtaling:
Die maar iets ziet, begaat de zonde,
wetd gy niet
Gezien, men zalu dan zoo licht ook niet
begeeren.
Wild g y , dat u geen ichuld zal ifaimer
können deeren,
Bezorg dan, dat het oog van andren
u noit ziet.
£n daarom beklaagd zieh Ovidiiis in zyn
Treurdichten medie zoo fterk over
dat zlen, en Övcr zync oogen, als
Üy zeg t:
Gur aliquid Vidi, cur noxi'a lumina feci.
Dat is na onze vertaüng’:
Waarom heb ’k iets gezien, waarom
doch met myn oog
Tenaeuw* ’t geen van my noit gezien
moeftzyn, bekeken?
Myn oogen aan alleen, die van haar plicht
geweken
Z y n , hebben hier de fchuld, dat ik
my dus bedroog.
Gelyk nu de Oudenaan hunneH. dingen
een afgezonderde pläats gaven, tot
welke geen onbeilige, die verre van die
Tempels, o f altoos van die binnenfte
Heiligdommen, bly ven moeften,- mogten
naderen, .(die zy ook daarom Profanos,
dat is, onheiligfc, o f die zig verre van de
Fana. o f Tempels behoorden te onthou-
den, noemden) alzoo gaven zy ook aan
hunnejongedogtersen vrouwen zulkeafgezonderde
plaatzen, om dat zy die mede
By de Grieken, en andre Oude volke- Nader
ren, quamen de rnäagden niet v o o th ä a r^ 5^
huwelyken, o f niet vöor hären Trö'uw-by de
dag, openbaar te voorfchyn, vöor wel- Griekeiii
ken tyd zy in het vrouwen-vertrek opge-
floten wierden, en zieh daar doorgaarts
by andere van haar geflacht,ofby haar moe-
der, met het een o f ’ t ander werk, haar pas-
fende, bezieh hielden. En die gewoontt ,
werd tot nog toe ookby de hedendaagze
Griekze maagden zoo onderhouden, die
zieh alle dekkenj dog de getroude vrou-
wen (uytgenomen alleen die van Gaza,
een ftad by Afcalon, in -t H. land, die
zieh mede dekken) gaan ongedekt.
Dat nu de aloude Griekfe maagden
zieh dekten , beveftigd de Afcraser Diclv-
ter , als hy i E^y: in ’t f i8 . vers dus
opzingt:
vH7 r ¿'0f4.u1 em r t t <p(ty xttptt ptflipi filpati
¿V« i f i uS'vilX voAu%pvra ‘ AtQpoü'iTVi,
als iet Heiligs, en als ict,. dat door een
iegelyk niet bchoorde befchoüwd, maar
wel zorgvuldig verborgen te werden,
aanmerkten.
Dat is na onzfc overbrenginge;
Die zieh in *t lieve huis gemeenclyk
gewoon
is op te houden by haar moeder, en te
blyven
In *t Vrouwen-huis, om daar, befloten,
die bedryven
Van een , die Venus, en haar zoori
noit heeft geltend,
T e plegen — — ----- '•*.
Zoo voerd Euripides in iyn Danäe, de
dochter van Acriiius, Koning der Argi-
v en , vers z z . als eene, die door haar
Vaders laft overgegevenwerd, ominhet
vrouwen huis bewaard, en opgefloten te
werden,
Dit zyn in de woorden zelf, die dog op
dezelve zin uytfcomen:
Ei orctp6ii£s, ¿ ‘ ivSuf in Oilfutr»
At&aio-iv ipytiourn tv^pupoi xopHtf
'E li ¿iop*i " ivX»ßsfiei»i f*»Aiii,
En in het 18. vers werd dit nog nader
by dien zfelven dichter geftaafd;
■ Tlu-mp S'i ftmcAnrtCi
’E i 7rupt)va>tri otypayttri ¿ tfio t (pvActffH.
Dat is na. onze vertaling:
Terwyl de Vader haar dus opgefloten
hield
En in het vrouwen-huis verzegeld dee
bewaaren.
Dat het nügeene jonge dochter,- nog
maagd , voegde openbaar te voorfchyn
te komeii, toond de zelve dichter in zy-
nen OrefteS, in *t 108. vers:
E li oyjAt» ip ir tn iM p h it iv n * xxAoi.
Dat
p, , , Homerus ' voerd altlic Helena, bezie; w7 dus overbrengen met ,eert grooré Webbe re weven, in dix
T r n m f t j j ■ t>PPer"''sr[rek-'IKaiit j-,. vers 127, en in
1 en palt de maagden met vorn- ’t valk ayn Odyfl'. vers 24. aidas in -
aus openbaar - ■••••*■■,
T ek om en , en zieh al zoo los van alle Ek Û 'eaî,* 6*aÛh»i0 ¿-¿»tiam
menfehen 9a -■ ■ - -----
T e laten zien —«•.
By Wel- Het is ook daarom, en tot fiieerder
verttek- vcr2e^cr*ng van dit haar vertrek, dat het
ken met °°^ we* mec Hoten en grendels voorzien
floten en pl^gt te werden, v . : V
g^dels Gelyk Euripides elders in zyn Andro-
floten ma.c^^ fkláár uyr belaft, de deuren des
wierden. huizes wel met flöten ea grendels te ver-
zorgen.
Daar.op flaan ookSophocles woorden:
tviot (Atwrctv r yvvetiK uvat %ptu*
Q&fctn M'j&tfpíli pqtfem. Dat is : een brave
vrouw.moet binnen blyven: want die
na buiten loopen , 1 Zyn niets waard.
En daarom zegt ook Clytemneftra
by Seheca. in zyn Agamemnon, daar zy
haare dochter E t ó r a zeer fcherp be-
r iíp t, in ’t pfo. vers. Sjhtcf more cultus
públicos , Virgo , petis ? dat is , volgens
*wat lands wyze wild gy , die nog een
maagd zyt 9 u zelven by deze openbare
dienftep. begeven , en wie zal willen ge-
looven, dat gy nog een jonge dochter
zyt„ 7
Ja zelf komt hét elders by den dichter
Homcrus als iets, dat verwondering
verdiende, voor , dat de .jonge dogters
o f Zelf ook maar de dienft-maagden,
na buiten, en rondora ’t lyk van Patro-
clus, geb.eel en al tegen de gewoonte
der Griekfe vrouwen, liepen.
De De Ouden hielden ook de fchild-pad ,
fchild- als een dier, dat akyd zyn huis met
een zin- zictl voerd» en ’er in is5 als een zeer
nebceld fraey zinnebeeid van een maagd, die ’t
van een pafte altyd in huis te zyn. Gelyk ’er
maagd, by de Ouden ook zulk een penning is
dochtel-? ^e^en£^ geweeil, op welkers eene zyde
een .fchild-padde , en op de andre een
jonge deern, afgebeeld was, waar van
men ook iets by Pollux Onom: L . ¿s>
c. 6. aangeteekend vind .
De Dichter Horatius Carmin: Lib. 5.
Ode 16. van Koning Acrifius dochter
fprekende, z e g t , dat zy in een koperen
Toren opgefloten, en dat die maagd
verborgen Was.
De ge- Gelyk dit nu zoo ontrent de jonge
trouwde dochters byv de Grieken de gewoönte
der &ie-was> (en 0°^ hedensdaags nog Zoo
ken hiel-is, dat. zy , uytgäande , zieh dekken ,
den zieh hoewel de. vrouwen dit nu niet doen ,
S t bo a^zo° bielden zig ook -alle brave vrou*
ven- ver-wea raec^e in ^ie afgezonderde boven-
trek op. wooning , o f in dat vrouwen-Timmer,
mec fraeje handrwerken bezig.
HAjjfli». Apiifi.tet xpOtniAwcttTto èncvlti,
Dat wy dus vertaalen:
Doch Helena is uyt het verhevenvroü*
wen-huis
Zeer aangenäam van geur der fchoonfte
kruyderyen,
Na buicen uytgcgaan, gelykende aan de
zyden
Met pyl en böög Diaän, wstnneér zy
metgedruis
T er jadit te voorfchyn komt.
Hoedanig hy óns ook de kuifehö Penelope
noit anders, dan uyt dat hoog ver-
rrek, en inet èéu gedekt aangezicht fpre-
kénde, in Zyn UdylT. vers ^ 18. voor*
draagd.
Daar haar zöon Telemachus haar op cen
andere plaats zeer berifpte, over dat zy
was na; biiyten gegaän 3 * waarom zy zieh
ook weder 11a die Duyten-plaats begaf.
Niet alleen o ok , dat de Öuden aldus
zulke byzondene en ver varr’t gezicht der
Mannen afgelcgene Oppcf - vertrekketi
voor hunne öngehuwde dochters \ en voor
voor de Vioüwen iri ’c gemeyn hadden 3
maar de Vorften , de Köningen, en de
grootften onder hen,hadden öok byzori-
dere bewaardörs van deze vevtrekken, en
van de yrouWcn zelf 3 waar tòe zy van
ouds her al geihedenen gebrüykten. Ik
vind dfe Efth, 1: rö. en zy. z i . onder
den Koning'def: Perfen, Ahafoeros, diens
bedienden Bigtbàn, Theres, &c.zyne Ka-
merlingen genaarnd Werdens eenwoord,
dat Dan. 1 : Sft mede zoo voorkomt, maar
dàt in de Gfond-Taal (zoo onze Kant-
teekcnaars daar, en Aötbr: 8: zy. ookaan-
teekenen) eygentlyk gefnedenen beteeJ
kend.
BehalvCn dat Eith. z: de Kamerling
Hegai wel liytdrufckelyk de bewaar-
der der vrouwen genaamd werd. Öok
bly kt uyt Dan. 1. dat z-Ìch Ncbucadne-
zar, ende vefdere Köningen van Babel,
ook van zulke gefnedènen, p f katnerlin-
gen, en bewaarders der Vrouwen,'bedienden.
In de later tyden komt ons dat van dö
Vorften vän Moorenländ ö f van iEthio-
pien mède voor 3 waar van ons Äörör. ß:
zf . een klaar bewys ontn\oet ^ daar vàn
den .Kamerlübg (eygentlyk ft^t *er c?e
göfneden ) van Gandäce j ^Konmgm vaö '
Moorenländ , gefproken werd.
By de Grieken z ie ik , dat de Kofiiri-
gen
by
Oudcti
haddeü
de Vorften
huri-
ne gelutü
de al;
By de
.©riek-e'ö