
Deze Avadoeta’s werden onder de
Heydenen als de volmaaktfle Heyligen
aangezien, en zeer hoog van hen ge-
acht, en voor al die, de welke geheel
naakt gaan, hoewel ’t gevóelen van
alte Heydenen daar in niet overeen
ltemd ; want veel van hen zien d i t ,
nevçn ons voor een daad van de uyter-
fle onbefchaamheyd , en die in ’t ge-
meyn zeer ergerlyk is , aan , dat men
nog daar en boven Heyligheyd
Hellen wil * in zoo mocder-naakt te
gaàn, even eens als o f men zig zonder
dit te doen , en gekleed zynde , niet
tot een Heylig; leven , en tot Hey-
lige gedagten begeven kon. En het is
ook daarom, „dat zy onder de Heydenen
VoQf-
regten
der Bra-
'mine’s.
zeer weynig navolgers vinden, om
dat zy door de eerbaai heyd en fchaam-
te , waat mede dit geheel en al flryd,
weerhouden werden.
De Bramines hebben , volgens de
bepaling , daar a f in den Vedam voor-
‘ körnende, vy f voorre'chten, die hen boven
andren vcrgund zvn.
I. Dat zy ’t FeeH Jagam mögen houden
5 dog aangezien zy niets mögen
dooden, dat leven ontfangen hecft, om
geçn-ziel uyt haar lichaam te dryvenj
en derhalvcn ook geen bloed, in ;op-
z igt van 't b e e il, dat daar geofferd
moct werdèn , vèrgieten mögen,, zoo
grypen zy dat maar biy de nek, houden
de krop toe, verllikken het, en kappen
het, dood zynde, in ftukken, verbrandende
dan ’t zelve en doende daar
wel zelf lezen , na dat zy: dat van deBra-
mine’sgeleerd hebben j r maarmogen daar
af geen kennis. aan die twee andre geflachten
geven, o f hen iets daar a f lee*
ren,. alzoo de W einh ja?s zelf de’ woorden
van den Vedam niet : mögen fpreken,
nog hpörenFprekèn, en als zy al eeni-
g.e¡ gebeden leeren , mögen zy die
met de woorden des Vedams: niec uyt-
fpreken, maar moeten alleen dé woorden
y.an de Jaftra, o f uy tlegging van den zelv
e , daar toe gehruyken'. a
En de Soedra’s , > o f *t flegt : Jan Hagel,
mögen de woorden vari den. Vedam niet
alleen niet fprecken , nog hooren fpree-
ken, maar, hen is ’t ook niet geoorlofc
zelf maar de Jaftra te gebruyken, o f die
I te leeren. W aarfchynelyk , om dat den
inhoud des zelfs zoo vuyl.is , dat het zich
zelven ichaamd die in'/’ erlicht te doen
komen, o f bekend te; doen:werden' 'aan
menfehen, die niet können ,zwygen pen
de fchandelyke geheymen des zelfs niet
zoo voorzigtigjàls ’t wel vereyfeht wierd, -
gewoon zyii bedekt te houden. :
y. Zy mögen niet alleen aan andren aal-*
moeflen geven, maar die :oök van andre
verzoeken, en ’er om bidden, daar an*
dre geflagten die mede wel'geven, maar
geenzins j dip van andre., vèrzoekên o f
daarom;bidden mögen , .zoo dat de Bra-
mines alleen iïét- voorreçht. hebben , om
te mögen bedelen, en daar eere inf Hellen.
:
Ook is het. zeker ,. dat, hoe;Herkî:zyî '•
’t geven van aalmoeffen andre aanbeveeover
eenige gebeden * waar op dan de len, en hoe veel zy daar van ook fchry-
Bramines, daar tegenwoordig, eenige ven, dat het God zeéraangenaamis^ zy
deelen van ’t hert nemen* en eten
doende dit alleen op dit FeeH, daar zy
anders nöit eenig vleeích eren mögen.
De voorzigtigile en Heyligfle egter onder
hen zullen dit FeeH myden , op
dat zy niet genoodzaakt mogten werden
vleefch te eeten.
z . Zoo mögen zy ook de w y ze , hoe-
danig men de Jagam vieren moet, aan
andre leeren* dog fchoon de Settreas,
egter dit zelf zeer zeldfen doen, en¿ als
zy ’er al toe zouden; mögen ltomen,
mag de eene Bromine dar eeñs aan de andre
doen ; maar andre geflagten, en$ voon
a l , voor dat van de SoedraV, hebben
zy niets , dan ’t roepen van Po , P o ,
(dat is, w e g , weg) over ¿ om dat zy door
de zelve vreezen befmet,- en veroñtrey-
nigd te werden.
Hun dier en ernflig aanbeveelen der
o f Edele, deze wyze van de Bramines zelve ziet derhalven meefl daar op, dat
geleerd hebbende, dit FeeH vieren mögen
, mögen zy dog de wyze van
dien aan geen andre geflagten , ja
zelf ook aan niemand van haar eygen
geflagt leeren. Ook mögende Weynsja’s
de Jagam niet doen , nog leeren van andre,
dat aan de SoudraVnog veel minder
geoorloft is.
2. Zoo mögen zy den Vedam, ofhun
Wet-Boek, leezen.
4. Zymogen ook den Vedam aan andre
van hun geflacht, en ook aan de Set-
trea’s * dog niet aan die van de geflachten
der Weynsja’s , o f der Soudra’s , leeren.
Ook moeten. de Settrea’s den Vedam
andre veel aaltpoeflen aan hen mogten
gevfen, alzoo dat een werk is , dat zeer
veel by God verdiend, wäarom an*
dre ook veel aan hen weggeven, en zieh
zelven dus arm maken.
Het Ampt van deze Bramines is, öm Het
andre te leeren leezen j fchryven, cn cy.fr
feren, maar voor al om hep de gronden 2gjvc
van den Gods-dienH der Heydenen te lee-:
ren verHaan. Dit moeten zy voor niet,
en buyten eenig loon doen, ten1 wäre
dan dat zy zeer arm waren, en
dan mögen zy van hunne lcerlingen
wel ict trekken, omhunkoll en klecdcT
ren ’er af te bezorgen * dog verder nier.
Aan
Van C H O R O M A N D E L. 77
Aan de andre zyde, is het de plicht oorpn doorboord De pligt . . . moeteri. hebben, eerzy
der Ko- der Köningen zoodanig voór hen -, en
ontrent ^unnen noodrüft te- zorgen, dat -zy niet
hen. vari nòodeP hebben, oro loon Van hyn
leeren te trekken , en dat zy ’er hunne
I vrouwen en kinderen ook behoorlyk van
onderhouden können.
Om dat nu hun getal zoo uytncmend
groot is , in zoo verre dat zy wel met
dric vierde deelen van *’s lands inkomen
dòorgaan , is het de Köningen- on-
mogelyk'j om hen alle zoo rykelykiats
’t wel noodig is , te verzorgen, en dit is
ook de reden , dar veele der- zélve niet
alleen arm, maar ook genoodzaakt Zyn *
om iet anders by der hand te nemen, en
zieh , ’t zy■ met den koop-handel ; ■ ’t zy
Wat de me¿ jjet oeffenen van de kon 11 der- artfe-
®re™inesnyc, o f wel met iet antlers., daar geld
mögen, arkomt, bezieh te houden; maar hef is
hen niet geoorloft, om ’t land te bou-
wen, te weven, te fchilderen, o f eenige
flaaf-agtige dienfl: aan iemand, als w a s ’t
ook aan een K oning, te doen, alzoo hy
dair ten eerHen van de andre Bramines
verHooten zou werden* doch-tot het âmpt
van fchryvers), Gezanten, Raadslie-
den ", en wat dies meer is, mögen zy;
zieh wel laten gëbrûyken , alzoo dit
allés1 niet beneden hunne weerdig-
heyd is.
Niémand wérd ;voor een Bramine gehouden,
dan die vap eep Bramine vóoct-
gekòmen is.
Hunne k'inderen , eerH geboren zyndè *
zyn i o dagen önreyn, en al¿oó ook zelf
dat huys , waar in.’t geboren wierd, zoo
lang onreyn is * zoo mag ook een kind van
geen ander, dan die gewoori is ’er dage*
H , lyks over te gaan , behandèld werden,
hunne"5 gelyk ’er in dietyd ook geen van de vrien-
kinderen den, yö f andre, ontrent het huys zullen
onreyn komen. Nadat nu de dagen dezer onreyn-
l3rn‘ heyd voorby. zyn , werd het huys
en al ’t Lywaad, dat de vrouw gebniykt
béticoojdeken^of bandekeny^dat zy om
den hals dragen , i aandoen... •;
- Dit door,booreri der. ooren nu gçfchied
niet1, om ,daanàfï JiTweelen (gölyk de ge-
meene gewoonte^ás) tc: dragen , maar
diend aheen , pmldaar by .een zeer pleg-
telyke belofte vari dienH.en. onderdanig-
heyd aan WiHnoe en Eswara te doen,
zieh zeb’en daar;iby>. verbindende , van
hem noie té Zullen, v'erlatên , en noit
een andre Gods-dienH ? te zullen aanne-
men , ' waar ;na;imen .dit : kind met dit
doorbooren-zyner.oorén.ook veel heylen
geluk wenfchte.
. Schoon 'píen ¡kinderen- der Brami-
nes irf opzicHt van hunne. afkomíl voor kcn ¿er
Bramines hoaò ,. : w-erden z y echter Brami-
daar Voor niet pgehoiiden , voor dat zy nes.
zeker koordekei v, Dfandhemby hen genaamd
, bin den hals dragen.
Het werd van zeylrgaren gemaakt y
I en beHaat uyt drie Hrengeitjens, zynde
ieder der zelve. van negen fynedräadjens,
door een Bramipe z e lfzo n d e r wiel-, .of
eenig ander-werktuyg, ep met de hand
getwernd. ;
, Die koordeken nu hangt hen op de
linker fchoüder., gaat ; d wars over hun
lichaam-, enidaald na de rechter zyde wer
der r, al waar het onder d e rechter arm tot
op hee gewrigt; komt te hangen.-
* Hunne: ik inderen beginne dit al met hun
y jaren te dragen, en mögen hier mede,
zoo de ouders dit goed vinden j wel tot
io jaaren, dog'langer niet, ten ware by
levens-gevaar, wagten.
Dat zy ’-t-juyfl: altyd. niet met de v y f
jaar doen, daar van is hunne armoede veci*
tyds wel de groatfte oorzaak, alzoo ’er
onkoHen -tot - het aannemen van dit koor-
dc ken > vèreyfeh t w£rd en
Daàr moet ¿een plegtelyk vyer, Homaro
genaamd y van ’t Heylig hout Ra-
wftfitiOU ; vier d^gen lang-georand, daar v
heeft , op de thiende daggereynigdy eri moet Padi, Botei^ Zingelij Tarw
gewaflchen ; en alle de aarde potten * in
die huys' dan nog zy nde j werden weg
geworpen, en alle de koperc vatenwerden
fchoon gemaakt ; o p d e twaalfdedag
maken zy een vyer * waar in zy wieröok
werpen, over’t welk, alzoo z y dit Heylig
agten, zy eenige gebeden lezeri;* èri
als dit vyeruytgaat , dan geven z y ’t kind
een naam, zop als zy gemeenelyk gewöon
zyrf, gely k die vanWarreda, Marlepa,Tir-
renata , Ragoa ,- en diergelyke meer
Na dat het kind nu zyn naam oritfärigen
heeft , zyn zy gemeenelyk ( hoewel
juÿH altyd dan niet) ook gewoon dés-
Wanneer ze^s ooren te doorboòren. V elé doeft dit
hun oo- ook wel lang na ’t geven vari de naam *
ren door-maar de Bramines en wagten daar 'niet
2°°rd langer iriedc ,om dat hunne kinderen-de
kookte ryfl en w-icrook in dat vyer. ge-
Wofpen \ en1 \t gezelfchàp der Braraines ,
die deze^plegrelykhoyd bywoonen ,,moet
gedurende dezecvier dagen dòor ’s kinds
oudèrs onthaäidi werden , dati ieders ge-
legeriheyd' en- Häat juyfl zoo piet dragen
kan.M
enFpant by die gcilegenh eyd eep tent
o f gehemelte , waar ander een verheven
grònd gemaakt, en waar qp dit plegtelyk
vyer geftookf werd, waar» in-ieder
Bramine wät ryH, o f iet anders van de
gemeldö dingen werpty fp^ekende daair p
over, te^wyl -dat vyer,zöo- brand, eenige
körte gébedgn uyt* ’ . ’ '
Na ’t aannemen'nu van zulken koordeken
, noemd toen zulke kinderen
Bramafari’s-, > een naam , die- zy voe-
K j ren,