
88 B E S C H R Y V IN G der K U S T
maarveele, die anders tot verval geräken ofzaejers „ en eenäge werden ook wel
Der
Weinsn
En der
zouden, werden genpodzaakt als Soldaaten
(dac hen geen fchande is) onder £-
delen van meer aanfien en vermögen te
dienen.
II]. Hec derde geflacht in rang is dac
der Weinsja’s. Onder tiert werden zom-
mige-Commis, en eenigandre Sitti Wea-
pari genaamd , ftaande ider zeer fterk
daar ö p , dat zy van de rechte en zuyvere
Itam zyn.
Deze houden fig befig in den Koop-
handel, waar van zy ook beftaan , ook
zyn zy verplichc daar in regeveerdig te han-
delen , en mögen niet ce veel winnen.
In hunne levens - wyze fchikken zy zieh
méeft na die der ßramines , en zullen
niets, dac leven ontfangeri heefe,
eeten.
IV . Hec vierde gcflachc in rang is
hefckre-,<iat der Soedra’s. Dezè maken ’t gemee-
ven. ne volk uyt $ die weer in zeer byzondre
geflachten vérdeeld werden , en geftadige
geichillen over den rang onder malkan-
deren hebben alzoo de een voorgeeft aàn-
zienlyker en voortreffelyker, dan de ander
, te zyn. Die ontdekc riien wel meeft
by het tröuwcn, o f begraven van deze df
gène, diè dan in ’t vertóonèn vàn pracht
na de gedagtèn van andre , die dit niet
wel verdragen können , buyten hunrang
i l tè verre fpringèn.
Allè dezè byzondre geflagten der Soe-
dfä’s , die zieh in veelerley ambagten ver-
dcelen, hebbeh idei een byzondre ttaam,
Waar by zy kenbaar zyn, onder welke die
van Wellena wel de befte zyn, van welke
eenige Laridboüwers, en zomtiiige ook
Beftierders zyn. Na deze E komen de
Ambria’s , welke meeft o f zaejers , die-
naars der Grooten | o f Metzelaars zyn. Dat
Van de Cäuwrea’s is wel een vandegroot-
fte, waar onder,ook alle die gene , die
hun geflacht vergecen hebben, gefteld
werden. Zomtnige der zelve beftieren
mede, andere weer zyn lywaad-fchilders,
hoewel ’er ook Soldaaten onder gevonden
werden. De Sitti’s Zyn koopliedcn, enookzak-
ke-dragefSj de Palii bemoejen, zieh met
hoenderen en verkens te koopen of te
verkoopen-. Men vind ’er ook zaejers ,
fchilders, en foldaaten onder.
De Jeneii’s zyn meeft wevers, en zeer
weynige onder hen foldaaten.
De Cottewariten zyn vf ugt-verkoopers,
als de Sitti’s , en de Illewatien verkoopen
mede vrugten, te weten, vygen, kokos,
en zwart zuyker.
De Caikullen zyn een zeer veracht
volk, en hunne wy ven meeft hoeren , hoewel
dat onder hen zulk een fchande niet
is , als onder andre volken.
De man« zyii o f danflers, o f wevers,
foldaaten.
De Sittikaram zyn ook koopKedcn,
dog van andere koopmaofehappen, als de
Sitti’s.
De Caltajas zy nogoudfmids, yfer-fmids,
fteenhouwers, timmerlieden, en metfe-
laars. |
De Carrean’s , Makkovars zyn vis-
ichers met groote , gelyk de Patnocwa’s
met kleene netten j en de Callia’s maken
nog een byzondre zoort van viffchcrs
uyt.D
e Conäkapule’s (gemeenelyk Kanne- Dis in
kappels genaamd) zyn fchryvers 5
Gurrea’s , herders, gelyk ook de Bar-
geurra’es j hoewel deze laatfte voor een ten bc-
zeer eerlyk geflacht geacht werden. ftaan.
De Riddi’s , Kanawaär’s , en Berga-
willala zyn landboüwers, hoewel ’er onder
die twec eerfteneenige foldaaten, die
’er onder ’t tweede geflacht veel zyn.
Ook teld men de Innadi’s eenigfins onder
de Land-bouwers, hoewel ’¿r ook Soldaaten
onder z yn , die men in overvloed
onder de Moetrea’s vind.
Dat der Tolowa’s is uytgeftorven, en
dat der Palla’S ’t allergeringfte onder alle
de Soedra’s , Zoo dat het wel het naafte
aan de Perrea’s komt.
De Correwa’s iseen fwervendgeflagt,
dat nergens een vafte woonplaats heeft,
maar die gewoon zyn met hun ganich
huyshouden *t land over al door te trek-
ken, in kleene hutten zieh te onthtmden,
en niet anders doen* dan Wannen, en
pot-dekzels te maken, en zyn ook wel
gewoon met hunne kleene Ezcls ’t zöut
van ftrand, tol-vry (alzoo zy zeer arm
zyn) Landwaard in te voeren. Hurine
vrouwen werden ook voot waarzegfters
gehöuden, o f ten minften zy maken de
onnozelen dit wys , en krygen daar door
nu en dan nog al een fraeje penning.
V. Het vyftle gellacht in Rang 5 isHetge-
dat der Perrea’s, het veragtfte Volk on-flacht der
der alle deze Heydenen, waarom zy dit^crrca
ook niet weerdig agten, om onder de
vier andre geflagten geteld te werden,
dat wy egter nu doen, en meyntn nood-
zakelyk te wezen, alzoo zy hier mede
zyn. Perrea’s werden de Mans, en Per-
reii’s de vrouwen genaamd.
De andre geflagten willen niet ly den,
dat zy onder hen woonen.
Zy woonen In de fteden , zichonthou-
dende, in een hoek der zelve by een, en
op ’t platte land gemeenelyk al vry
wat van de dorpen a fy zo o dat zy
als een byzonder dorp fchynen uyt tc
maken.
Zy mögen uyt degetneene wacer-put- Het
ten, ’t zy in de fteden, ’t zy v an .d ed o r -S |te“
pen, geen water haalen, maar hebben vaaauc.
haar
Waar
door
men 01
reyn
werd.
Twee
Toorten
der
telve.
Van C H O R O
hun eygen waterputten by hunne huy-
' z en ,en , om daar in niet te dwaalen.
moeten de Perrea’s by hunne putten bee-
nen van doode beeilen leggen.
Zy mögen in de fteden door geen ftraa-
ten, daar Bramines woonen, gaan , en
ten platte lande mögen zy in geen dor-
pen , daar de zelve hun onthouden, en
ook in geen Tempels van Wiftnoc, of
Eswara , komen, om geen van de zelve
‘"te verontreynigen.
Dit verontreynigen kan veelzins ge-
ichieden. Waar door men al onreyn by
hen werd, toond de Heer Baldeüs in ’t
z. Deel van zyne Afgodery der Heydenen
in het 16. Hoofd-ftuk 5 Dog om
van de Perreas voort te gaan. Zy er-
neeren zieh met zaejen , delven , gra-
ven, en met ’t opmaken van aarde rauu-
ren voor de gemeene lieden. Verder doen
zy al het vuylile werk, dat men bedenken
kan,en dat geen andre zouden willen doen.
Geen van de vier andre geflachten zullen
koejen-vleefch eeten, alzoo dit zeer
feherp in de Vedam verboden isj hoewel
de Settrca’s en Soedras anders ook alle
ander vleeich, en viieh eeten 5 maar deze
alleen eeten nevens alle ander vlees,
vifch, doode krengen &c : Ook Koc-
jen-vleeich , waarom zy een grou-
wcl voor de andre geflachten zyn ,
en voor onreyn van alle de zelve, dog voor
al van de Bramines, gehouden werden.
Men heeft tweederley zoorten onder
hen, Perreas, en Sjriperen.
Deze laatfte erneeren zieh met leder
te bereyden, toomen, en ’t geen daar
verder toebehoord, te maken ook zyn
eenige van hen Soldaaten.
De Perrea’s geven voor van meer aän-
zien, dan de Siriperen, re zyn, en willen
dierhalven geenzins in de huyzen der zelve
eeten, dat egter de Siriperen niet wey-
geren in dat der Perrea’s te doen, gelyk
zy ook gewoon zyn voor de Perreas te
Sombayen (dat is de handen, al buygen-
de, na ’t voorhoofd op te lichten) en voor
hen op te ftaan.
Als de Siriperen ook trouwen, mögen
zy geen Pandaal (dat als een overdek-
te Wyngaard-wagen is, hoedanige gemeenelyk
voor de deuren der Bruyds,
hier te Lande, ftaan) oprichten, waar
aan meer dan drie ftaakert zyn. Indien zy
*er eene meer byvoegden , zouden de
Perrea’s een ganfehe ftad daar over in roe-
re ftellen, en doen over eynd ftaan.
Indien’er een van de Comitiis, o f Sitti’s
, o f der Olie-flagers, derPaliis, der
Smids, o f der goud-Smids overleden is,
en die genegen zyn aan de Siriperen een
kleed te geven, zyn zy gehouden hun-
nen baard te laten affcheeren, en als de
doode buyten gebragt werd, om verbrand V. D eel.
M A N D E L . 89
'te werden, moeten zy achter het lyk
gaah. . M t m
Die nu 't vermögen niet hebben, om
hen een kleed te geven , laten hen maar
agter’t lyk gäan, eh geven hun dan maar
een Fanum o f twee.
Met eeri letterken möetert wy hier b yP e ®en-
voegen, dat de Benjaanen (die zieh mee(HaaIi,en *
in de Landvoogdy van Guzeratte orith6ü-Stte,UonI
den) in GodS-dienftvän de gemeene Hey- der dez«
denen dezes Lätnds niet ve'richillen, alzoo Heyde-
00k de Bramines zo ^el hunhePriefters,en j enh m*"
opzienders van hunne Tempels, als vanhooren-
deze Heydenen, en van hünne Pagoden de.
Daar z y n ’ér, die hen \frel 83 Sefteri
toefchryven 5 hoewel üyt deze vier voor-
name Seften, te weten, die vàn Ceura-
wach,de Samaraets,Jogi’s,en Wiftnoe’s
opgefteld, en daar beneven onder hen nog
v j geflachten genoemd werden, die zig
onder malkandien niet mögen vermen-
gen-
Het Zyn gemeenelyk wakkere Koop-
lieden, voornameMakelaars, fcherpzin-
nige en zeer nette cyfferaars en uytrekc-
naars, groote kenners van allcrleyjuwee*
len. Zy koopen hunne bruyds voor een ze-
kere bedonge penning oolc van hunnen va-
der, en werden al met de 4 a f jaar aan
malkanderén uytgehuwelykt.
Eer wy hier atfcheyden, moeten wy
nog iets nader van deze 4 Seiten der
Benjaanen zeggen.
Die van de Seile Ceurawach zul-Van
len geen ding ter wereld dooden, en op | ee^ er
dat zy niet onvoorziens eenige vliegön,’wactu"
wortrien, muggen, mieren, & c : Zouden
mögen ombrengen , ò f vertreden,
dragén, voor al hunne Priefters, enLee-
raafs, een doek voor hunnen mond, en
een bezemkèn in hünne hand, wàar mede
zy , óver ftraät gäande, de wég vee-
^en, éer zv *er ovèrgaan, en eer zy zül-
en zitten, vegen zy geméenelyk de plaats
fchoon. Die Prielters dragen maar
een cnkeld klcedje pm ’ t lyt, met huri
boyen-lyf naakt gaande, daar zy een ftük
van een fchapen-vacht omflaan.
Hun eene arm is bloot, met een houte
jedraeyd pot ’er inj dog zy kookenvoor
ìun zelven niet, nog drinken koud water
, al mede uyt vreeze van eenig diertjé
te dooden 5 maar laten hiin water by de
eene o f d’andre Benjaan, al zòo zy geen
vyer nog licht in hurine hiiyzèn mögen
hebben, koken. Noit mögen z y ’s nachts
uytgaan, ook dan nooit eeten, al mede,
om dat zy voor ’t zelve vrezen.
Dezè Paaperi gaän ook bloods voets,
zonder eenig hoofd-dekzel, en met een
zwarte ò f witte ftok in de^hand, waar
aan zy te kennen zyn, gelyk ’er nog on-
dericheyd tuflehen die gene is, die zwar-
M te .