
niet a f te fchrikkcn) fchielyk den hals.
Deteekenenvanrouw, die zy over een Over
dooden toonen, zyn deze, dat zy hunnen welke,
baard en knevels laten affchrappen, thien dagen geen Pinang eeten} enmaarrou‘
eens daags ceten 5 dog zoo de overledendragcn.
dan zy , befpeurd men
als een düyvel zwerven moet. Hier op
werd dan verder gezegt, dat men het met
hem nog thien dagen inzien, en dan zyn
vonnis uytfpreken zal.
Het is daarom o ok , dat de vrienden
van.zulk een overleden in die eerfte thien
dagen na zyn dood debonte koejeneeten
geven, om dat zy vaft-ftellen, dat de
ziel ,van den overleden dan daar mede
komt eeten.
Hoeiy Zoo ras hy dood is , fchrappen zy zy-
de over-Qen baard a f , waflehen ’t lichaam, en
Ä | doen ’t een fchoon kleed aan, fmeeren
lea. zynmond toe met kalk cngewrevenePi-
nang, en de vrouwen leggen hem in huys
raeuwe ryft op de rnond.
Wanneer ’t lyk na buyten gedragen
werd, gaan alle de vrienden mede ,
die ter plaatze, daar hy verbfand zal
werden, gekomen zynde, hunne han-
den waflehen, en dan. legt ieder van
hen weder wat Ryft op de mond van
den dooden, waar na zy hunne handen
weder waflehen.
Daar na begind een Betea’ni (zynde
een Perrea, of een van die veragtfte lieden,
die, als ’er een doode ter uytvaart
gebragt werd, op een Xrommelken llaan)
driemaal rondom den dooden te loopen,
als hy op den hout-ftapel le g t, doende
daar na tot alle, die daar tegenwoor-
dig z y n , een aanfpraak, uyt de naam
van dezen dooden met veel ernft zeggen-
de , dat hy nu reeds over alles hcericht,
en dat allen,die wel doen, het goede,
maar dat ook diegenen, die quaaddoen,
het quade hier namaab volgen zal.
Men moet ook weten, dat niet alle
lichaamen der ovorledene Bramines , en
ook niet alle van andre geflagten ver-
brand * maar dat zommige der zelve be-
' graven werden.
Die van de Se&en der Weiftnoewa’s
en der Smaerta’s zyn, werden altyd ver-
brand , om dat zy oordeelen, dat zy
door dit vyer van nunne zonden gezuy-
verd. werden, van welke zonden zy vaft
ftellen, dat zelf de ieverigftc Dienaars
van Wiftnoe niet vry zyn.
Daarentegen werden de lyken van
die gene , die van de fe&e Seivia ,
o f die San-Jafis zyn (fchoon ook Weift-
noewä’s zynde) begraven, vaft ftellcn-
pe, dat . God hen hunne zonden wel
v er geven zal, om dat z y , fchoon niet
volkomen, hem egter na vermögen ge-
diend hebben, weshalven zy oordeelen
geen zuyver-vyer van nooden te hebben,
en wel begraven te mögen werden.
Dezer vrouwen werden levendig met hen
begraven , dog op ’t laatft, als de aar-
de ontrent den hals komt, geven zy haar
■ wat vergifin, en breken haar (een kleed
voor de kuyl houdende, om andre niet
jonger is , beipeura men
aan hun lichaam geen teeken van droef-
heyd, waar uyt aan wel af te nemen is ,
dat zy over hunne vrouwen, alzoo die ab
tyd jonger zyn, noitrouwdragen; maar
de Soedra’s dragen rouw zoo wel over
die gene, die jonger als over die gene,
die ouder, danzy zyn , latendedan hunnen
baard, en hoofü-hair aflcheeren.
Hoewel zy een lok op de kruyn van
’t Hoofdover laten, en verder hun hoofd
met een kleed bewinden, mögende in
drie dagen den gewoonen hoofd-doek
niet dragen, en in drie a vier dagen geen
Pinang eeten.
Over een kind, dat overleden is, la-
ten de Soedra’s egter hunnen baard o f
hoofd-hair niet fcheeren > maar eeten in
de drie eerfte dagen geen Pinang, en bewinden
dan hun hoofd, niet met eenen
hoofd-doek, maar met een kleed.
In zulk een huys, daar iemand fterft,
moeten alle de flaven, die een baard hebben,
ten teeken van rouw ,denzelven laten
aflcheeren.
Wanneer iemand van de Land-bou-
wers uyt het geflacht Walela overleden
is , moeten twaalfderley lieden eer-
bied aan dieft dooden komen bewyzen.
1. De Bramines, die de Pagode bedienen.
2. De Beteani, o f Perreas, die op de
Trommel kloppen, als’er iemand dood is. .
3. De Pannejewas, o f die dan op een
lange Bazuyn blaazen.
4. De Smids.
y . De Timmer-lieden.
6. De Goud-fmids.
7 . De Wafleri’s.
8. De Barbiers.
p. De Poemale Andi’s , die bloemen
by de dooden brengen.
10. De Kannekappels, o f ichryvers.
1 1 . De Salewadi’s.
12. De Hoeren.
Dit nu behoord wel zoo tezynjdog werd
al mede zoo ftipt niet opgevolgd * alzoo
de Bramincs, Kannekappels, en Andis
niet altyd komen* maar aan die gene,
die ’er komen, geeft de Wafler een
kleed, dat zy om hun hoofd winden,
dat zy een el lang agteren over den rüg laten
hangen, en dan moeten zy op hun
aanzicht ter aarde nedervallen ter plaats
daar Padi tot een aalmoes uyrgedeeld
werd.
Als
Van C H O R O M A N D
Wie na AIs de man overleden is , treed de
8 T / ouc^fte zoon, en indien ’er maar dogters
boedel,CD na.i5ly.ven, de broeder van de man in ’t
E L. 87
volle b e z it, en de zoon , o f broeder,
vaard. geeft aan de weduwe en dogters (die volkomen
onder hen ftaan) niet meer, als haar
noodig onderhoud * dog zoo zy zieh met
haaren man had behooren te verbanden,
en dat niet doet, zoo en werd haar niet
het allerminft gegeven, en in tegcndeel
alle fmaadheyd en hoon aangedaan.
Wat Het verdre nu, dat zy na de dood van
verder een overleden doen , is , dat zy bezor-
ten beße gen, dat zy zyn aflehe en ’t gebeente
overle-11 ^zo° 1 mog e*y^ in Ganges wer-
dene ge-peD> oordeelende hem daar mede een
daan grooten dienft te doen, ten welken eynwerd.
de zy ook veci aalmoeflèn geven, wa*
ter-putten, en Tanken maken, als mede
Tampandaals, o f water-plaatzen op
de wegen oprechten, om de dorftige
en reyzende lieden voor niet warm en
ook wel kanfi-water, o f ook 1vel wat
boonen ’er by , te geven. Ook bou-
wen zy wel Pagoden op de graven * dog
daar in werd geenbeelaen-dienft gedaän,
fchoon men ’er beeiden inzet, alzoo zy
die plaatzen voor onreyn houden, behal-
ven dat ook de beeiden, die men 'er in
plaatft, maar den overleden, en geen-
zins dezen o f genen A fgod, verbeelden,
welken overleden zy nu en dan w e l,
met eenige fpyze hem voor te zetten,
ofmet hem te wierooken, eenige
: uytwendige eere aandoen, op dat de ziel
van den overledene, zoo hy een duyvel
geworden is, hen geen quaad doen, of
verfchrikken zoude.
Dus verre nu gezien bebbende alles,
’t geen ’er van bet eerfte der v y f geflagten
, o f dat van de Bramines,. aanmerkens-
weerdig is, o f te zeggen valt, zoo gaan
wy nu over, om nog een woord van de
[ vier andre te berde te brengen.
t w e e d e h o o f d - s t u k .
H E t geflacht der Settreas. Der Weinsja*s. En der Soedras, befchreven. Die-
in veel byzondre geßaebten beßaan. Het geßacht der Perreas, het veragtelykße vutt
allen. Waar door men onreyn werd. Tvuee zoorten der zelve. Van de Seele der Ceu-
rawach. De Señe Samaraads. De Señe Bifnoe. De Señe der Jogi’s. Hun rouw
over de dooden. De Hoofd-ßukken, die zy gelooven, dat ’er een opper-Godt is enz. Wat
zy van de fchepping der wereld oordeelen. Die zy als een Eybefchryven. Hunne verdre
grollen van den aard-kloot. Hun geloove van de Éngelen en Duyvelen. Van denmenfeh ,
en zyne fchepping. Zy ßellen vafi ^ dat de ziel onßerfelyk, en van eeuwigheyd is. Zy
geloven ook dat zy verpliebt zyn, God te dienen. En voor eerfi Wiftnoe , of Eswara.
Pagooden ter eeren van Wiftnoe en Eswara. Hoc de Braminés de Pagooden voor Hey-
lig houden, en die eerbieden. Hooge achting van ’/ volk voor de zelve. Uyt hunne giften
bewezen.^ - Waar toe de Pagooden dienen. Dienß der hoeren ontrent de zelve, en
•waarom. En wat eere zy die verder bewyzen, Fee/len. En wanneer, en door wie zy
gevierd werden. Feeßen ter eere der mindere Goden. Tempels ter eere van andre Goden.
Hoe zy Vicgneswara eeren. En Dewendre. Hoe de Godin Ganga, V hoofd der duy•
velen, gediend werd. Als ook Gocrnatha. Feeß ter'eere van Ganga.
Het tweede geflagt in rang onder
Het ge- I I *
flacht ‘
defe Hcydenen , zyn de
frea?1" Sectr®’as ) van a^c de andre daar voor
ook erkend werden.
Sy maken de Edelen des Lands uyt,
uyt welke ook de Köningen onder hen
gekoren zyn. Men noemd hen ook wel
Raja’s , en de Köningen, Raja’s der Raja’s*
en den Koning Karnatika plagt fig
(dat nog hoogmoedigereernaam was) den
God der Raja’s te noemen.
In de oudlte tyden plagt dit Adelyk geilacht
maar twee takkente hebben, waar
van de eene in het Sanicrits , na de Son i
(Soeria genaamd) de naam van Soeriwans-
jam draagd , om dat hy voor de regte
ft am der Settrea’s gehouden werd. De
andre tak werd Somawansjam , na de
Maan, genaamd j om aan te wyfen, dat
hunnen adel foo egt en zuy ver met, als die
van de eerfte, is.
Buyten deie twee zyn ’er nog welvef-
fcheyde zyden takken , maar welker A-’
del daarom by geen van deie haalen kän*
om dat zy , door huwlyken met deze en
gene uyt de mindre geflachten in rang,
hunnen Adel Zeerverbafterd hebben,waarom
ook geen van de twee eerfte zieh met
eenige der zelve by huwelyken vermengen
willen.
Deze Edelen beftieren, enbefchermen
het land, zy voerendeoorlogen, dragen
zorge voor de Bramines,dat zy hunne be-
hoorlyke inkomften hebben (hoewel dat
ommogelyk zoo volkomen , als dat wel
vereyfeht werd, tedoen is) enverzorgen
ook , dat alomme de geregtigheyd werde
gehandhaafd.
Deze beftaan enkelyk op de inkomften
van hunne Landerycn , alzoo zy geen
koopmanfehap ter wereld mögen doen *
maar