
K A A P d E R G O E D E H O O P E .
ilag voor onze Maatfchappy , behalven
dat zy in dat zelve jaar het ongelufc had,
om in volle zee nog 6 fchepen van haare
retourvloot, te weten, Amfterveen (zynde
de zeevoogt) de Samiön , ’t Raadhuis
van Middelburg, Reyneftein, Blyenburg,
en ’tHuis te Foreeit, te verliezen.
In ’tjaar iöpz. tuflchen den 4 en f dfn
hier^oorJ1111* verl°or de E. Maatfchappy hierdoor
geblcven. de N. W. wind de twee fcnoone retour-
fchepen Hoogergeeft en de Goede Hoope.
Na dat de vloot hier een maand gelegen
had, ontftond ’er ’s nachts een fwaar on-
weder, zoodat de baaren, door dewoe-
dende winden aangezet , en als tot aan
den hemel opftuivende, met de duiftere
lugt maar een en de zelve ftoffe fcheenen
uit te maaken.
Na dat de meefte fchepen, enookdeze
twee, van haare ankers gefpoelt waren,
ontdoken wel eenige nog het zigtbaar
gevaar j maar de twee voornoemde raak-
ten ten eerften tegen de klippen aan, en
’tvolk daar door in den hoogften nood
van in körten tyd , zoo de Heere niet
veelen daar van op een wonderbaarlyke
wyze gered had, te zullen vergaan, waar
ontrent zieh een geval opdeed, dat waar-
dig is om zyne zeltzaamheid hier aange-
teekent worden , aangezien men weinig
voorbeelden daar van ergens vinden zal,
te weten, van eenen JochemWillemszoon
van Amfterdam, een matroos. in dienft ■, j
doch voor die tyd op ’t fchip Spierdyk
het ampt vati Quartiermeefter waarne-
mende.
Deze borft met de Ichuit aaft de wal
Dappere zynde, wiert hem, wegens ’tonftuimig
lochenf11 weder door zynfehipper, Stewertdejong,
Willems- belaft , aan land te blyven, en de fchuit
zoon, by maar wel te bezorgen 5 maar aangezien
’tblyven <je braiyling hoe langer hoe hooger begon
van Hoo-te gaan^ genen, die op de
fchuiten paften, beft , alzoo de meefte
fchuiten aan de wal waren, die op
’tftrand te haalen, vermits zy anders in
flarden ftonden geflagen te worden.
Zes of zeven boots , door de fwaare
zeen van de ichepen afgeflagen , en van
welke het volk aanftonts verdronk, wier-
den niet verre van ’t Fort aan de Ooftkan't
van ’t hoofd geflingert, en daar nog
meeft , hoewel vry deerlyk gehävent,
geborgen.
Terwyl nu de wind hoe langer hoe
meer toenam, en de zee zieh hemelhoog
verhefte, verdronken ’er ’s morgens ’er
aan tuflchen 10 en 11 uuren verfcheide
menlchen, zoo van deze z fchepen, als
van ’tEngelicb fchip Orangie, die, om
zieh te readen, in zee geforongen waren,
en hoope hadden van al lwemmende het
land te zullen krygen , hoewel hen dit
elendig ontfehoot.
Jochem PFillemszoon zoo veele van zyn
gergeeft
en de
Goede
Hoope
hier.
fpitsbroeders in dien grooten nood , en
nen egterzoona by .de wal ziende, nam ,
hierdoor ten uiterftengetroffen, een be-
fluit, waar over men ten hoogften moec
verbaaft ftaan.
Hy bond een loodlyn , van ’tEngelfch
geltrand fchip bekomen, met een weer-
gadelooze moedigheid om zyn ly f , gaf
’teind ’er af aan eenige matroozen , om
’twel vaft te houden , iprong toen met
groote onverzaagtheid in ’t midden van
de branding , fwom na de erbarmelyke
drenkelingen van ’t. fchip Hoogergeeft,
en nam den eenen voor en den anderen
na , by de armen , by ’t hair , en daar
hy ze maar vatten kon , en fleepte hen
met een groote hartvogtigheid, door de
baaren , na land , en zoo heeft hy ’er
toen veelen gered 5 maar om ze op die
wyze allen te behouden , was volflagen
onmogelyk.
Ontrent 900 man zagen dit droevig
fchouwfpcl met fchreijende oogen aan 5
doch geen van hen had moed , om na
’t fchip Hoogergeeft te fwemmen , ten
einde daar verder een middel tot berging
van zoo veel beklemde zielen uit te vinden
j waar op dan deze Jochem Willems-
zoon , door N . Ferhulfl , fchipper op.
Waterland, zonderling hier.toe aangezet,
een befluit nam, om zyn lev.en, tot redding
van zyn medebroeders, nog op een
andere wyze te wagen.
Hy trok al zyn kleederen, op een
blaauw hemd en een blaauwe laakenze
hemdrok na,, uit, fwom met die loodlyn
om zyn lyf door die hemelhooge branding,
onder welke hy raenigmaal neder-
dook, heenen, en quam, na veel gevaar ,
eindelyk aan ’t fchip Hoogergeeft , dat
nu geheel op de zyde , en vol zand en
water geflagen was, alzoo die gruwelyke
zee ’er geduurig met afgryflelyk geweld
en geklots op aanrolde, terwyl het volk,
dat die bergen van ze6n aankomen , en
in de hut op eengepropt, alle oogenblik
onder een naar gejammer en geklag, waar
van de bergen weergalmden, de dood te
gemoet zag j maar zoo haaft de derde-
waak, N. Swaar, dien dapperen Jochem
met zoo veel moed door die verfchrikke-
lyke baaren als een zeeleeuw heenen wor-
ftelen, en by hun fchip, dus tot hunne
redding opborlen, zag , vloog hy,, die
gereed ftont om anders in zee te fpringen,
met de traanen in de oogen zynen be-
fchermengel om den hals, en riep, van
blydfchap als opgenomen, tot zyn andere
ter dood daar beklemt zittende medebroeders:
Mannen, grypmoed, God dank,
nu zyn wy behouden.
Jochem, ondertuflehen geen oogenblik
tyds willende verliezen, zei tegen dezen
ftuurman, die maar een chitze rok aan-
had, en verder naakt was: Gaat heenen,
A 5 neemt