
ftaart van den Leeuwenberg, nog ruimte
genoeg, en altooswelvan il myl, over-
blyft, om de baay in te zeilen , dat men
gewoon is zoo längs de duinen heenen
wel een halve myl aan een , fchoon het
daar ook al zeer klippig en rotzig längs
de wal is, te doen. m
Dit is een groote en fchoone baai, die
in des zelfs morid ontrent i \ of 2. mylen
wyd, i of i myl diep, en 4 of y mylen
in den pmtrek, hoewel zy O. en W. wel
z\ of 3 mylen lang, en ontrent 3 fnylen
van de veiling der Goede Hoope afgele-
gen is.
Het eiland , dat men aan bakboord,
Het of ontrent 3 mylen Benoorden den Leeu-
S n S ñ - wenftaart, leggen laat, allereerft mede door
eiland. J or*s van Spilbergen ontdekt, en_ toen Uba
Cornelia genaamt, is nu met den naam
van ’t Robbeneiland, na de menigte der
zeerobben, of zeehonden, die ’er vallen >
beft bekent. Het is i f myl lang, en |
myl breedt. Het vertoont zieh laag en
zeer zandig , is' hier en daar egter wat
heuvelagtig , en aan des zelfs droevigen
oever ( alzoo ’t een Banditen eiland is )
vol fchelpen en kraalfteen , alwaar de
Banditen en Ketenboeven hun geftaadig
werk vinden om fchelpen te raapen, van
welke men daar gewoon is kalk te branden.
Te droeviger is het zelve, om dat
’er geen verfch water op gevonden wort,
’t geen egter niet belet, dat de daflen en
konynen ingrootengetale, en ook eenige
fchaapen, ’er zeer wel tieren en aarden
können. Op *t zelve is ook een groot
onderaardfeh hol, dat waarfchynlyk door
de Portugeezen hier/gemaakt is.
De eerfte, die dit in een nette Kaart
dede brengen, was de oude Heer Joban
•van Riebeek, de eerfte Commandeur al-
hier, die den 22ften Augüfti 1657. dit
door fchipper Claas Franszoon Börding
onderzoeken, endaar af een nette teeke-
ning maien dede. Wy hebben hier een
fergeant of korporaal als hoofd van eenige
pofthouders, en als opzinder der Banditen,
’er geen bofeh, geboomte., nog verfch
water, en niet andersdari daflen, en zee*-
robben in menigte, van welke daar jaar-
lyks veel traan gebrand word.
De Daflen, die hier doorgaans op; de
kruiden aazen , zyn zeer goed van fmaak,
en komen zeer na aan net lamsvleefch,
Ook vallen ’er veel Pinguins ( of wit-
hoofden, zoo Candifcb die wel eer noemde)
eenfoort van vogels, die men in de eerfte
reizen onzer Natie na Indien afgebeeld
ziet. En behalven deze vallen ’er ook
nog andere zeevogels, fcholfers, meeuwen,
mallegaazen, en diergelyke ioort.
leggen, die by ’tzien der fchepen, !
uit zee aankomende, ook gewoon is te
vlaggen , en aan die van de Kaap een
zeker zein daar van te geven.
Twintig mylen Benoorden de Kaap
legt het DaiTen eiland, wel eer door Joris
•van Spilbergen, ilha Elifabeth, doch nu
door de onzen na de menigte der fteen-
daíTen (een klein roshairig diertje) het
Daflen eiland genaamt. Het legt ontrent
2 mylen vàn de vafte wal, en is maar 1
myi in ’t rond , aan de W. kant vry
rotzig} maar aan de Ooftzyde fchoon en
zandig , daar men op een goede Zand-
grond op 16 vadem kan teri anker körnen
* doch de oever zelf is rondom zeer
klippig. Men ziét daar wel eenige krui-
den, en fraaje bloemen, maar mèn yind
Het verfchilt niet veel van ’t Robbeneiland
, dan dat het laatfte wat grooter,
rouwer bewaflehen, en vry hooger is.
W at verder om den N oord, ontrent 24
mylen van de Kaap , heeft men de Sal-
danha-baay, zoo genaamt na eenPortu- “
geèich zeevoogt, Antonio Saldanha, die
in ’t.jaar 15*03. hier aan geweeft is. Deze
is fmal en eenige mylen diep , zoo dat
tnen’er beter als in de Tafelbaay tegen
alle winden gedekt legt j doch men kan
het daar niet lang, houden , om dat ’er
geen verfch water is. W y vertoorien de
zelve by No. 38. A ., waar in men ook
net zien kan de (trekking der voomoemde
Baay, die der Tafel- enZoutbaay, en Baay
Falio, mitsgaders het Robben- en Dáflen-
eiland , en de ankergrond die men daar
om ftreeks Heeft.
Wat nu de Tafelbaay in zieh zelven >t G evaar
betreft, het is een fchoone groote baay, in deTa-
daarvieel fchepen, al vry zeker, tegen alle
winden gedekt, können ten anker leg- *
gen j maar zòo de N. Weften wind be-
gint door tewaajen (die de baay ylak in
komt, alzoo die meeft Z. Ö. en NT. W .
geftrekt legt ) dan is een geheele vloot
m het uiterftè gevaar, óm van haare ankers
af te fpillen , en in körten tyd te
vergaan , waar van ik in ’t jaar 1714.
eenige beginzelen gezien, en toen te gelyk,
ontwaart hebbe, hoe l i boots, die
aán ’t hoofd lagen, iti een half uut tyds
in flarden géflagen, eri de meefte fchepen
van haare arikers geraakt waren, draajende
zommige als tollen rondom, terwyl anderen
met fchieten noodzeinen deden.
' Die wind heeft deE.Maatfchappy den
i6dcn Juni 1722. zes fchepen, de Erigel-
fchen drie bodems, en de FranÌchèn een
fchip in weinig tyd gekoft.
Dit waren van ons de Stantvaftigheid,
Rotterdam , de Schotte Loirendraajer
(die nog op ftrand zàt),Lakemari , de
Zoetigheid, ende Hoéker Gouda, alte
zamen fchepen , eerft uitgezeilt, en genegen
haare reize na Indien verder voort
te zetten. \ ,
De drie Engelfçhe. waren genaamt de
Nigtingále, de Caredois, eri de Addifbn,
en ’tFraofch fchip Namen. Een fwaare
flag