
met zeer Ichampere woórden afvordeïde
beweés h y , waar die gébleven, en wat
door Sjah Abaas met den zèîven gedaan
was} toonfende in al zyn doen een zeer
groote gematigtheid, bedaardheid van
g e e i t , eneeti voorbeeldelyke nedrigheid ;
dog als nü de gelùbdcn zagen, dat het over
dietv boeg niet gaan wilde, hád men den
Köning be wogen, om uyt de fchat*kàmer
na Mohhammed Aalis hüis te gaan, hem
verzekerende, dat zy groote fchatten in
zyn huis zouden vindèn, die hy den Vorft
ontknepen had.
Daar op g in g dé V o r ft hem bczoekén
(cen groote eere, diè gemeenelyk door
een gefehenk van den bezogten beant-
woord werd) en begluuide alles in alle
de ve r trek k en , die hy doorging; maar
vaders gröorfte vrienden, en die gene ge-
weeft was, die des zelfs eere by den Grooten
Mogol , wanneer hy zynen Vorft
hoonen wilde, met het uiterfte gevaar
van zyn leven kloekmoedig ftaande ge-
houden, en niet gefchroomd had,hem,
wanneer hy hem meindé te vernedéren,
met hem al huykende doof een kleen
pbortje voor zynen throon te doen komen
, zelf fmaadheid aan te doen , met
agtcr uyt, en met zyn hinderftc na den
Vorft , ’er door te gaan.
Aldus'gold'het daar na den Ryks-be-
ftierder, Talubchan, Iman Coeli Chan den
Grooten Hertog van Sjiraas, die Sjah
A-baas zoo veel Koninkryken häd helpen
Winnen
1 , met alle de zynen , zyn eigen
moeder
r, en zeèr veel andre, d ie ’t ons
n u n ie t lu ll op té haalen. Ibevond alles gering , en:nederig opge-
Men z e g t opk dat hy *t wa s , d ie , na J t c h ik t , alzoö^ men ^er niet, ^dan grove
dat hy met veel Gezanten op een groote
jacht geweeft was, van de koppen der
her ten en fwynen op den zelven dag,dar hy
ze ving, en terwyl met hen over de maal-
tyd zat, een Toren bouwen dede, enals
een bouwmeeftef hem zeggen quam, dat
’er nog maar een groot hoofd totdefpits
ontbrak , zeide hy : gy hebt gelyk , en
men kan *er geen beter hoofd, dan ’/
uwe toe winden , gelyk ’er dat ook aan-
ftonds opgezet wierd.
Meer zoüden wy daar o f können zeggen
5 dog ’t zoude ons te verre buiten ons
beftekafleiden. Onder zyn beftier gaf de
verrader Ali Merdan Chan de ftad Can-
dahar aan den Mogol over.
Moh- - De gelubden, die in -t leven van Sjah
hammed Abaas de groote niets tot nadeel van de
Aal’s Groofen N azaar, Mohhammed Aali Beg,
gevak had können verrichten, meinden dat de
tapyten, en Hegte behangzels, en ook
niets ter w ereld, dat na de voorgegeve
pracht van dezen Nazaar geleek, daar
men in de huizen der andfe Hovelingen
tapyten van goüd en Zyde gewe-
v en , en alles, wat heérlyk was, blinken
tyd , om zi.ch aan hem te wreeken, nu
geboren was. Z y befchuldigden hem, dat
hy *s Konings fchat, (die voornamelyk
in goude vaaten, Juweelen, en heerlylce
peerden-tuigen, beftaat) verminderde, en
dat hy , om een grooten naam van milda-
digheid in de wereld te hebben, van de
zelve zoo veel Karawanfaräs bouwen, en
zoo veel wegen maken dede. Om dit te
bewaarheden, zeiden zy j dat zeker kofte-
lyke Sabel , aan Sjah Abaäs door den
Grooten Heer gezonden , en met zeer
dievbare diamanten vercierd, door hem
uyt de fchat-kamer genomen, cn ver-
duifterd was.
zag.
Ovér deze nedrigheid van den Nazaar
was de Koning zeer verwonderd, en
de nydige gelubden in tegendeel zeer verlegen,
Hy wierd daar op zeer fchielyk en on-
verwagt door den Körting in de fchat-
kamer geroepen, die aldaar hem belafte
11a 1 y dagen van alles rekenfehäpte doen,
Hy verzögt, dat de Koning daags ’er aan
/die geliefde te komeh ontfangen in, de
fchat-kamer. Hy quam’er, envondalles 1
tot zyne verbaallheid„ in een zeer nette
«rdre, en als de Vorft hem dezen Sabel
dat hun hoog opgeven van zyne
fchatten zòo flecht uytquam 5 dog einde-
lyK zei een der zelve tegen den V orft , dat
aan *t einde van zekere Galdery een ver-
trek, met 3 byzondre hang-floten ver-
zekerd, was, waar in de V orft een on-
waardeerlyken fchat zou vinden.
De Koning;, ontrent dit vertrek ge-
komen » vraagde aan Mohhammed, wat
’er in was, en waarom hy dit met Zòo
veel hangllöten verzekercie. Hy antwoor-
de daar op : Heer Koning, hier in is myn
grootße fchat. Allei, wat zyn Majt. tot
nog toe gezien he$ft, is het zyne$ dog dit
is het myne, en ik ben verzekerd, dat de
Koning dit my noit afnemen, en zelfbeleiden
za l, dat dit het myne is.
De Vorft, hier door nog nieüwsgie-
riger geworden, belaftte hem dit vertrek
te openen, dat hy aanftonds dede, dog
de Koning ftond ten uiterfte verbaaft,
als hy daar niet anders, dan de bloote
muuren, zonder eenig cieraad, en zyn
harders-fchop, op twee fpykers rollende,
zyn knap-zak, zyn ledere watcr-fleS,
herdfers-fluit, en herdcrs-kleed , waar in
hem Sjah Abaas allereerft op ’t veld vond ;
aan een ipyker tegen de muuren hangen
zag.D
aarziet gy, Heer Konings zey Mohhammed
, myn grootße fchat, dien ik
boven alle fchatten der aarde het aller-
hoogfi agt. ln deze toerußing vond my
¡zyn Majt s. groot-vader àls een her der by
myn
ynyn im op 'I veld zitte» , nimmer by 1*1 ned e» ¿a li bidden, dat zy u een plaats
m e d e n a m ■ « * * * ■ * r < i .____ j me de nam ? en aan lman Coeli Chan, den. a .. .. \ 1 . . . S . .
■Lani-Vfiogd van Sjiraas, overgaf, om my
tot- het ampt, dat ik door zyn gunfi daar
na verkreeg, bequaam te maken. Na dien
tyd heb ik wel dat kleed, en die verdre toe-
ruß'ing, zyhde alles wat ik bezat, afgelegt,
maar ook de zelve ]als myn grootßen fchat
bewaard, en God gebeden, dat hy my al-
tyd met nedrigheid aan myn ouden en geringen
flaat op 't zien der zelve, dat ik da-
gelyks gewoon ben, te doen gedenken, een
genade , die my de goedertierne God tot
nog toe gedaan, gelyk ook myn hert zieh,
door 7 verkrygen van dit groot Ampt ,
noit verhoveerdigd , en ik in al myn
doen en laten alleen behertigd bebbe , den
Koning en ’/ gemeen getrouw te dienen,
en God, voor zyne zoo groote genade ,
aan my armen herder bewezen, te danken.
Oordeel nu, Heer oj ° f *k u de
waarheid niet-bebbe gezegt, en of dit niet
myn is , en myn allerdterbaarße goed, dat
ik bezit. De groote Sjah Abaas heeft my
dit altyd laten behouden, en laat my ook
toe, dit myn leven lang te mögen behouden.
En dewyl ik z ie , dat deze en gene hovelin- ;
gen9 nydig over de lief de, die my uw groot-
Pfder t oegedreigen heeft, my nu fragten by
uw Majt. i als eenen, die uwe Majt. niet
oprecht en ttouw diene , fwart te maken,
zoo bid ik u Majt. op het allernedrigße my
tot volkomen genoegen , zoo van u Majt.y
als van die nydige menfehen, günfiig toe
te laten, dat ik my met deze geringe dog
zeer geruße herderlyke toerußing weer tot
myn vorigen ßaat mag begeven, betuigende,
datu Majt. my geen groot er gunß, dan deze
, zal konaen bewyzen.
De Koning,van zulk een weergadelooze
en byna ongeloofelyke nedrigheid en
deugd ten uiterften geraakt, en tot aan
zyn ziel getroffen, ftond eenigen tyd aan
den andren van verbaaftheid over alles, dat
hy hier z a g , en hoorde, als ftom} maar
trok, zoo ras hy tot zieh zelven gekomen
was 5 zyn eigen kleed uyt, en gaf het den
JN azaar, ten teeken van zyne uiterfte
achting, alzoo dit de grootfte eere was,
die de Koning hem konde aandoen, en
na dat men den Vorft weer andre kleede-
ren gebragt had, zeide hy tot hem :
b groote Mohhammed A ali, die u weder-
■ ga in de wereld niet hebt, en die om
uwe ongemeene
dig z y t , dat ik u beminnen en
ten moet, mit zal iemand, wie by ook zy ,
bequaam wezen, om u by my verdagt te
maken. Gy zyt myn getrouwe en nedrige
Ntâsaar, en gy zult het ook blyven, zoo
lang ik leve. Kon ik u groot er 5 dan gy
nu zyt, maken, ik zoude het doen', maar
dewyl ik niet kan , zal ik Mohham.
by Adam , Noe , ''of Ibrahim, in ’/ Paradys
verzorgen-, maar gy lieden , zeide de
Vorft tegen zyne gelubden en de Hovelingen
, die den Nazaar zoo fwart by
hem gemaakt hadden, gy alle zyt waar-
s dat ik u en al uwe geflachten, zoo
aanßonds uitroeje, dewyl gy de floutheid
gehad hebt, om my zoo godloos te mißei-
den, en om een man, die de deugd en nedrigheid
zelfs is, zoo vuil en onrecbtveer-
dig by my, als wäre hy de grootße dief van
myne fchatten , te befchuldigen. Vor-
trekt gy lieden aanßonds uyt myn gezicht, en
verßout u , zoo gy uw leven lief hebt, noit,
om weder voor my te verfchynen, dewyl
gylieden de minße gunfi van my voortaan
onwaardig, en nog zeer gelukkig zyt, dat
ik u allen aanßonds niet doe onthoofden ,
en uwe lyken voor de vogelen des hemels ,
en voor de honden op den Meidaan werfen.
Daar op vertrokken zy aanftonds uyt
’s Konings g e z ig t, en hy keerde met
Mohhammed Aali Beg wederin ’tPaleis,
zonder dat hem naderhand iemand meer
heeft durven moejen , o f by den Vorft
verdagt maken.
N a dien tyd echter begon defe Vorft
feer van aard te veränderen , cn alles
begon by hem tot dcuytterfte wreedheid
over te hellen.
Men zag daar de klare blykenaf, wanneer
hy eerft de 3 zoonen van dien vro-
men Hertog Imam Coeli Chan , en op
den zelven tyd ook hem, zonder eenige reden
dede onthoofden, en dus eerft volllagen
meefter van Sjiraas wierd. Dus
deedhy ook 7 der voornaamftc hovelin- Syn
gen, die hem in den w eg , of verdagtwreed*
waren, onthalzen , om dat zy g ew o o n ^ *
waren als &hryeiing over hem henen tc
zitten, en hem in alles tebedillen. Andren
egter meinden, dat hy dit dede uit
krágt van een memorie, hem dpor Sjah
Abas nagelaten, en aan de Moeder van
zyn Majefteit en Mirzah Taki den Athe-
matdaulct (die tc famen eene ftreng tegen
de andre hovelingen trokken) over-
gegeven, om zig na zyn dood van de
Heeren, welker naamen daar in gemeld
ftonden, te ontlaften j dog eenige van deze
Heeren, hier af de lugt in de neus ge-
kregen hebbende, vielen op een morgen
met geweld in zyn Paleys, overweldig-
den den Portier, liepen de deur van zyn
vertrek op de grond , en Haken hem
met eenige krilfen o f pooken tcr neder.
Deze, Mirzah Taki ten tyden van Sjah
Abaas den 1 , Landvoögt van Gilan , en
cen groot fodomict zynde, had zig daar
in zeer verre met een van zyne ftaat-jon-
gens te buiten gegaan. Deze ging daar
P p 2. op