
de rle y
zoorten.
z y de Bramines ten dienfl: z y n , belo-
vende aan die gene, die vooreen Bramine
*t leven laten, na hun dood een
plaats in de Dewendre , o f plaats der
gelukzaligen. De Bramines werden mede
wel Daetsja en Dafa, o f dienftbaar,
maar all een aan God, genaamd.
Onder deze vind men weer twee by-
zondre zoorten, te weten, de Tadwadi
W eiltnoewa, die grondig over God, en
de Goddelyke zaaken, weten tefpreken,
o f de Roma noewa o f Ramaroeja
Weiilnoewa 5 die zoo na hunnen (lichter
genaamd zyn.
De Tadwadi hebben gemeendyk een
wit ftreepje voor hun voorhoofa , aan
beyde de flapen des hoofüs, en op de
fchouders, gelyk mede een teeken, als
lEnhunneeen dubbeltje in ’t rond op beyde hunne
Twee- borden j waar door zy van de andre on-
derfcheyden zyn, leggende, dat dithet
rechte merk van Wiilnoe, en hen een
befcherm-middel tegen den Duyvel, en
tegen Jamma, den Helfchen Rechter,
is , dcwelke, dit teeken ziende, hen
nict zullen moejen. Ook beloven zy aan
hunnen God geen anderen te zullen erkert-
nen, o f dienen, vereyiehende te gelyk,
dat men dat ook mec ernd betracht, of
dat zy anders zware ftraffen te wagten
hebben.
De Romanoeja Widnoewa dragen op
hun voorhoofd een wit teeken vanzekc-
re do f als k ry t, welk teeken de gedaante
van een Griekze Ypfilocnheeft, hoewel
z y , daar de armen zieh aan ’t fefcouder-
biad bewegen, zieh een ander teeken in
’t vleefch inbranden, welk teeken alleen
zy meynen te konnep voldaan, zonder
zieh zelven ergens anders te teekenen.
Z y mögen hun hoofd met geenen doek
dekken , dragen maar een körte vlok
hayrs op de kruyn (uytgenomen hun
Opper- hoofd die in Cansjewarom woond)
en zy agten zieh zelven ook beter als de
andre, om dat zy zieh met geen koop-
handel bemoejen , in geen noerhuyzen
gaan, en, zoo zy ’t doen, daar over beitraft
werden.
Dcze beruden by de enkele belofte
die zy eens gedaan hebben van God met
een oprccht hert te zullén dienen, vad-
flellende, dat God, fchoon zy dit niet
nakomen, en zieh in hun leven anders
gedrägen, zieh hunner ontfermen, en
hen al hun zonden vergeven , endathy,
hen eens in gundaangenomenhebbende,
hen ook noit verlaten zal.
De Tweede Seéte der Bramines werd
Seivia, o f ook wel Aradh-lha genaamd.
Deze dellen Eswara tot hunnenOpperden
God , onder welke alle andre óoden,
cn zelf Wiftnou mede, bukken moeten.
Die van ’t geflacht Soudra van een ge-
De Sei-
vias.
voelcn met deze Bramines z y n , Werden
Sjangam genaamd.
Deze teekenen zieh zelven met drie
dreepen van de aflche, van Koedrek ge-
brana, voor het hoofd , welke Koedrek
zy voor zeer Heylig houden.
Daar zyn ’er onder hen ook, die zfe-
keren deenen Afgod, Ungarn genaamd,
en op zyu vuylde het membrum Virile,
ofweldatin membro muliebri, verbeel-
dende, o f om hunnen hals, o f ook wel in
hun hoofd-hair, gelyk ook zommige
kinderen van hen dit ook wel met waich
bekleed en met een koordekenaan hunnen,
arm dragen 5 al *t welke zy houden een
klare en voldrekte belydenis van htinne
hope op Eswara te zyn.
De Soedra’s, die deze Ungarn dragen
onthouden zig o o k , even als de Bramines,
van vifch en vleefch,.
De derde Seite werd Smaertagenaamd. De
Deze dellen v a d , dat *cr geen onder- Sraaer»
fcheyd milchen W idnoe en Eswara is j ta s*
maar dat zy , niet tegendaande zy een
en de zelve zyn, egt er onder onderfchey de
gedaan ten cn Deelteniflengediend werden*
ook veragten zy diegene, die den eenen
God boyen den anderen verhelfen.
Deze nogtans hebben onder ’t gemee-
ne volk wel demindeagtingenaanhang,
om dat het onderlcheyden van deze diep-
zinnige en wel meed voor hen verborgene
doffe boven hun verdand gaat.
De vierde Seite noemen zy Schar- De
waekka, Deze dellen vad, dat ’er na dit Schar-
lcven een eynde van alles is , en dat ’erwaökas*
geen ander leven, geen opdanding, geen
oordeel, geen draf, nog belooning daat
te volgen. Zoo dat die menfehen zyn ,
die niet veel van de Sadduceen, Epicu-
reen , en ongodiden verfchillen , wil-
lende, dat men hun bewys van zulken
dclling, dat ’er een ander leven hier na
volgen zal, geve, ofdat men huneenig
voorbeeld daar van aanwyze.
Egter dragen zieh velen onder deze menfehen
nog al vry wel in hunne gemeene
wyze van leven, niet op hope van eenige
belooning,hier namaals teerlangen, maar
enkelyk en alleen, om van de menichen
daar over geroemd te werden.
De vyfde Seite is Pafenda genaamd. De Pa-
Deze verwerpen de ganfehe Vedam, fendra’s.
zeggende, dat alles, wat daar in vöor-
komt, niet waar, en maar verzierd is,
weshalven zy maar na hün goeddunken
leven, veHchillende daar in niet veel van
de vorige, dat zy mede geen leven na dit
hier namaals verwagten.
Zy leven als de beeilen, makendegeen
onderfcheyd ter wereld ’er tuflehen, o f
zy by hun moeder, dan o f zy by hun
fuiler, en, zoo over en weder ook, by
hun vader, en broeder flapen. Ook bc-
• kreunen
De
Tlchectea’s.
kreunen zy ’er zieh zeer weynig aan, o f
de menfehen w e l, o f qualyk, van hen
ipreken. Men heeft ook wel gevallcn
gezien, dat deze om hun godloos leven
van andre Seiten dood geflagen zyn.
De laatfte Seite werd Tscheitca ge-
naamd.Deze zeggen, dat eenen T ’iecheiti
de opperlle God i s , en dat Wiiln ou,
Eswara, en Bramma hunnen oorfpronk
van hem hebben. En fchoon zy vait
Hellen, dat deze hunne God de wereld,
met alles, wat ’er in is , onderhoud,
verwerpen zy egter al mede, gelyk als
de vorige, den inhoud van den V edam,
en willen zieh geenzins daar aan onder-
werpen, om welke reden zy , benevens
de twee vorige Seiten, van de andre Hey-
denen voor Ketters gehouden * en geagt
werden niet weerdig te z y n , dat men
hen volge* om welke reden ook hunnen
aanhang niet groiot is.
Andre Onder deze verfcheydene Bramines nu
zoorten Äyn ’cr» die zig door hunne manier van
van Bra-leven van de andre geheel en al afzonde-
mine’s. ren , en die derhalven Jagi’s genaamd
werden.
Daar zyn ’e r ook onder de Soudra’s ,
die diergelyken wyze van. leven aanne-
men* maar die werden dan Jogi’s , en
van d’onze Aflche-poefters genaamd.
Deze afgezonderde in leven nu z y n ,
o f Wanaprafta’s , o f San-Jafi’s , o f Ava-
doeta’s.
De Wanapraila’s begeven zig met
hunne Vrouwenen kinderen na ’t boich,
alwaar zy van *t gewafch des velds, en
van de boom-vrugten leven, zonder zig
tot eenigen arbeyd te begeven, ja zy
zy zullen zomtyas vreezen een wortelnaprafia’s.
L. 75
zen* alwaar z y , (des genigen zynde, hun
geheel leven door zoudert mögen verbly-
ven 5 daar zy anders op onheylige plaat-
zen niët meer, dan eene nacht, zielt
mögen ophouden.
Deze lieden moeten zig ook beneerfli-
gen , om de begeerlykheyd , toorn ,
gierigheyd, hoogmoed, de liefde tot de
wereldze Zaaken, en de wraakgierigheyd
te overw innen , en daar in hun ganfeh
leven bezig zyn, om zoo veel ernftiger
op de Goddelyke zaaken te können denken.
Zoo deze van ’t geflacht der Bramines
zyn , werden zy San-Jails* dog zoo zy
van ’t geflacht der Scttreas, o f der W eyn-
sja’s zyn , Perma-Ampfa’s , dog zoo zy
van ’t geflacht der Soedra’s zyn,Jogi’sjdog
deze laatite wei den ook wel aflchepoes-
ters genaamd, om dat zy zieh menig-
maal in de afch wentelen, levendc veelfa'<J cn
vryer, als de rechte San-Jafi’s. Z y loo- Iogi’s.
| pen ook of geheel, of ten naafteq by ,
moeder naakt, hoewel zommige nog zoo
een Wartel, o f Gordelomhunfchamel-
heyd te dekken, aanhebben. En dat
zyn die Gymnoiöphiilen, o f naakt-loo-
pendc Heyligen, van welke ons de Ou-
den ¿00 veel hebben weten teverhaalen,
en van welke Strabo, en Herodoot, i y , 1.
en meer andre melden.
De derde zoort, o f de Avadoetä’s , ver-
latcn uyt Heyligheyd niet alleen hare
vrouwen en kinderen, maar willen in
veel zaaken de San-Jafis in Heyligheyd
nog overtreffen.
Z y willen zelf ook geen aarde vaten,De Ava<;
geen Bamboes in de hand, nog eenige doeta’s. *
kleerenaan ’t ly f hebben, dekkendehunken
uyt de aarde te trekken, uyt vreeze ne fchamelhcyd maar met een Ideen lapje
van zieh te bezondieen, en van dat hier ¡lywaad* o f wel met een Gordel van een
De Saa-
' Iafi’s.
door deze o f gene ziel uyt eenig lichaam
verhüyzcn mögt. Deze werden voor zeer
Heylig gehouden.
De San-Jafi’s zyn menfehen , die de
wereld, en alle vreugde der zelve ver-
zaakende, zig aan een zeer naeuw-be*
zette en ingetogen maniere van leven, ]
meer dan de vorige, overgeven.
Deze mögen niet trouwen, geen Pi-
nang, en maar eens daags fpyze eetèn,
mögende daar toe ook geen kopere bek-
kens, volgens de gemeene wyze der Hey-
dénen aldaar, en alleen aarde vaten ge-
bruy ken, waar benevens zy ook genood-
zaakt zyn van Aalmoeflen te leven.
Het kleed, dat zy dragen, isinroode
aarde geverwd. Zy dragen een lange
Bamboes in de hana, mögen geengeld,
goud, nogzilver, aanraken, nog eenige
vaile woonplaats hebben, o f altoos ner-
genstwee nagten blyven, dan alleen twee
maanden in ’ t jaar is hen dat toegelaten,
waar toe zy dan een Heylige plaats verkie-
Luypaards-vel, o f dragen ook wel een
lap ’er a f van de linker fehouder over den
arm henen, zonder verder iets aan te hebben.
Zommige van hen gaan moeder-
naakt, bellryken hun lichaam met as-
fche , bcdelen , als zy honger hebben,
een aalmoes zonder Ipreken , en alleen
door *t uytileken van de hand, waar op
zy die aanftonds ook krygen, alzoomen
verzekerd is, dat zy die niet, dan in een
tyd van hooge nood, verzoeken.
Zommige van hen willen ’er niet eens
zoo veel moeite om doen, om in een
huys te gaan, en die zoo te bedelen,
maar zy zetten zieh hier o f daar by een
Ricvier , die de Inländers voor Heylig
houden , neder, en wagten daar, tot
dat de een o f de andre barmhertige hen
daar van fpyze verzorgd, dat ook zeer
wel waargenomen werd, alzoo zy vaft
llellen door zuike bewyzen van ontfer-
ming de gunft hunner Goden onweder-
! fprekelyk te verdienen.
K z De