
ben, iig niet ontzicn zullen huntic Dog- j met een grooten bos , en draagen eed
ters ia zelf ook hunne Wyven , daar Sluyer over de fchouderen, Gordels om
* ■* î __-_ I /I.«.« aan voor een tyd ,-otr1 ze te beflapen, îov_- ’r T u f p n UAnrfc
ver te geven 5 maar z©o zieh een Dog-
ter met imand beneden haar rang komt
te vergrypen, die mag zig wel wagten
van onder de oogen van haaTe Vrienden
te komen, alzoo die haar zekerlyk 3
niet uyt een zugt voor de Deugd , of.
uyt een verfòejing van de Hoerery ,
maar alleen uyt grootshertigheid , om
dat zy met een mindren,danzy ,gehoe-
reerd had , het leven zouden benemen*
Anders is hier geen zonde gemeener
onder hen 5 dan de Hoerery , daar zy
Zelf hunne Kinderen aanleyding toe geven*
De Berg*
lieden.
Hun Gewaad.
Ook zullen z y , fchoon nog zoo
toornig, malkanderen noit voor een 1 Joer
uytfchelden, ten waare zig een Dogter
met een van geringer rang vermengd
had. Ook heeft een Vrouw, alzoo de
meefte daar tot Overfpel genegen zyn ,
niet veel van haar Man te vreezen , als
zy maar op de daad zelfs niet betrapt
Werd : want dan heeft hy recht, om ze
beiden te dooden.
De Cingalecfen , die aan de Stranden
woonen, zyn van een zagten en minnely-
ken , dog de Berg-woonders van een
brüsken, wreeden en harden , aard, en
fchoon zy aaugcnamer enhoffelyker van
Taal en Gebeerden, als de bewoonders
der ftranden en läge Landen zyn , ech*
tér zyn zy boos en valfch van aard, zoo
dat men hen nog veel minder als de andren,
vertrouwen kan.
Het Gewaad van een Cingalees , die
t L y f , en zo voorts.
De Vorft kleed zig zoo als hy wil. Dragtd«
Zyn Muts is van Zyde en Goud, door Keilers»
malkanderen gewerkt 3 en wel een él
hoog 3 zynde van varen met een fchoo^
ne Karbonkel, en rondorft met ällerley
andre Getteenten , en boven met een
Paradys-vogel vercierd.
Zyn hemden Borft-rokzyn van’tfynft
Indiich Lywaad of Cattoen , waar aan
hy goude draadwerkze o f andre Knoo-
pen heeft.
Hy draagtKouflen , en Ledere Zoo-
len , in plaats van Schoenen. Zyn Rok
en Broek gelyken wel na’t Gewaad van
een Portugees. Verder heeft hy een
gfooten Degen, ofZweerd,dat in een
Zilvre Scheede fteekt, en met Gefteen-
ten verqierd is, onder zyn regter arm-
Op de Linkerzyde, tuflfehen ’t Hembd
en zyn Kleed, draagd hy een lang Mes,
omzet met Goud, en EdeleGefteenten , (
en daar beneven een Griffie, om op een
blad te fchryven , in een Silvere Schee-
de.
’gemeenelyk lang glad Hair en groote
baarden, als de Switzers, hebben, be-;
ftaat in een lap Laaken, tot een Wam-
basje met Schootkens gemaakt, o f in een
Catoene Badjoe, o f in een kleed, dat zy
om hunne middelen flaan, onder debee-
nen dporhaalen , o f dat hen tot op de
voeten hangt 3 en op hun hoofd dragen
zy een roode muts, o f ook wel een andre
met opflaagen. Hunne ooren ver-
cieren zy met Goude Ringen enjuwee-
len, en zy draagen CriiTen op zyde,die
met Goude, Zilvere, en Ivore Hegten
vercierd zyn. . -
Zyn Hovelingen mögen zig ook wel En der
met Goud, Zyde, en SilVerj dog met Grooten,
geen Gefteenten, ten wäre zy met hun
leven fpeelcn wilden , bekleeden.
Dit mögen ook zy ne Graven ofLand-
vopgden doen, die hy op deze en gene*
Corlas fteld, aan welke hy een ftaf met
een Silvere Knop geeft, waar op’s Vor-
ften Wapen ftaat. Deze dragen Tsjeri-
poes, o f houte Klikken, die zy aan een
klosje daar boven op ftaande, met hun
grooten Teen vafthouden.
Die van den Adel volgen na dezen in
rang, endogen even eens, als zy , ge-
klced gaan ■, maar zy mögen zulken op-
geftrikte Muts, o f K a p , niet dragen,
hoewel zy die op hun hoofd nog wel
mögen leggen. Ook werd hen door
een flaaf gemeenelyk een Tallipot-blad,
om het als een Sonnefcherm tegen de
Son, o f tegen de Regen te gebruyken,
nagedragen.
De Vrouwen dragen een flegt wit
R o k je , ’t geen met blauwe o f roode
bloemen geftikt is , en haar tot de knie,
o f wat lager hangt, na dat zy van hoo-
ge o f läge ftaat is. Dog daar is gròot
onderfcheid tuffchen. Z y dragen ook
veel Sil vere Arm-Ringen, en ook veel
zilvere Ringen aan Vingers en Teenen,
zilvere Hals-banden, Snoeren met Steen-
kens,en ook Zilvere en Goude Ringen,
en andre Kleinodien aan haare doorboor-
de Ooren. Zy ftryken het Hair met
01ie,en binden dat op in een huive,of
Na deze volgen alle Penniften, cn dan
de Boeren, die de Rysvelden bébouwen,
in Rang. Deze draagen kattoene Klee-
deren j dog geeii Degens, Kouzen, Schoenen
nog kappen» maar wel een Mes,en
een yzere Griffie. En de Vrouwen van
alle deze gemelde Lieden mögen ook
Kleedjens dragen , die tot aan de aarde
komen, en die den Boezem bedekken,
maar die Kleedjens mögen de Buyk tot
op een handbreed na by de navel niet
bedekken j alzo dat maar de Vrouwen
der Hovelingen, Landvoogden , Graven,
en der Edelen Geoorloft is ,,
Na dezen volgen de Handwerkslieden,
die
die velërley Zyn, de Tyferaars,Cancel
fchillers, de Viflehers, Soldaatcn,W as-
ichers , Trommelflagers , Palangkyn-
dragers , en nog andere die. laager in
rang z y n , welker Vrouwen alle met
het boven-lyf3 op ftraf van Geefleling,
moeten naakt gaan 3 en zommige van hen^
die de veragtite zyn , dragen altyd een
wanne by zieh , om in te gaan zitten 3
alzoo ’t hen ongeoorloft is , om op de
aarde 3 als zy ruften willen 3 neder te zitten.,
De Edelen dragen Wambäyzen o f lange
Kleeren , en Mutzen , cn zitten op
ftoelen o f blokken $ dog de mindere noit
die ook alle bloots voets gaan.
Hünne Z y zullen, gelyk wy gezegt hebben,
Huwdy- noit met een mindere van rang Trou-
cn' wen , al konden zy nog zoo veel
goed ’er by winnen 5 dog gelyk dit
meeft op de Dochters ziet, alzo kreunt
cen man ’er zig niet aan, al fliep hy by
éengeringer , en men zal ’t hem , als
hy ’er maar niet meede eet, drinkt, o f
trouwd, noit ver wy ten, nog totfchan-
de rekenen : want zoo hy met een min*
dere trpuwde^ zou hy door de Overheid
inet een'Geld-boete, o f met de Gevan-
kenis, o f wel met die beide 3 i geftraft,
bn voortaan niet hooger in rang 4 dan
zyn W y f , gerekend , en van zyn Ge-
ilagt als een verröt lid afgefneeden werden.
Z y lâtèn hun Dochtërè vroëg 3 niet
iiaar 10'a i i Jaaren, T rouweö3 om dat
Zy verzekerd willen zyn \ dat hunne
Bruids hog Maagden zyn , hoewel andre
ondér hen zig weer zeerweinig-daar
aan laten, gelegen leggen» Het ílüyten
der Huwelykeh ftaat volkotoen aan de
Ouders, die de Dogters na hun vermögen
wel eenig Goed mede geven j dog
áangczicn zy nu en dan Zoo licht van een
Ifcheiden ,, als zy by een komen , zoo
inöctj in zulken geval 3 dat goed altyd
eerft ’er WeCr, als de Brüidibhat zynde 3
uy tgaan : zy genoegen zig ook niet met
eene vrouw , maar nenien ’er dikwils
verfcheide, als zy maar de magt hebben
om die te vöeden. De Bruide-
goin moet de Bruids • kleedéren verzov-
gen, en heeft hy zo Veel n ie t, zo mag
hy die wel leenen.
Huishou- I“ hunne Huishoüding zyn Zy nög al
ding, redelyk net. En gelyk zy floit ihet ie-
mand Van eéh minder ftam eeten of
drinken 3 alzo zullen dat veélen met
hün eÿgene Vrouwen niet doen. Uyt
een Gorgolet drinkende, zullen zy dat¡
nooit aan hun mond zetten j maar Pm
hoog houden 3 en zoo ’er in gieten-, ,
Doorgaanà zyn hun huizen flegt,
klecn 3 en laag , maar met Stroo of
Atap gedekt, van ftaven o f ftokken
als hutten gemaakt, en met kley overftreken
-, hoewel de wanden redelyk
glad en effen zyn.
Zy mögen de HuiZen niet h'oög bou-
wen, nog met geen tegels dekkën , o f
de muuren met kalk witten} hoewel zy
ëen Zoort van kley hebben 3 die al vrv
wit valt;
Deze Huizen hiaken zy doorgaans zelf^
en gebruiken Spykers hög Nagels’er aan %
;maar binden’t zeer hegt met Rotang aari
¡malkanderen. Z y wete'n van geen
¡Schoorfteen 3 waarotn Zy doorgaáns Zee'r
beròókt zien j alzo zy hun vier maar hier
o f daar in een höefc ftooken j dar ihèn
egter inaar van de gemeene Lieden Vér-
ftaan moet : want de Grooten hebben
goède groote eh veeltyds dubbie fìui-
zen tegen over malkanderen;
Hun Hüisraad is flegt, beftáande ih Huís?
eenige Matjens, 1 à z kopère Bekkens,
eenige Aarde o f Porcelyne vatéh, 1 a 5
hPuté ftoelen zonder Lèuhing , (Want
Leuning-Stoelen zyn Koninglyk) eeii
Ryft-blok met een Ebben-houté Stamper,
een houte V yzél, bf Kari-fteen ,eeii
Parang o f Byl twee a dfie , en eenige
korven, om ’t een o f ander in te bergen;
Tafels p f Tafelïakens kennen zy niet ,
nog Weten van geen Servetten. De gfohd,
o f een Matje, is hun Ta fe l, en eén Pi-
fahg blad te gelyk hun Tafellakeh eh
Servet, dat zy ider feis fchoon en Züi-
ver hebben.
Ryft is hun Bröod, eri als zy daar wat Hunne
zo ü t, een weinig gèftoofde grôënte , Spys.
met wat Pepef en Zout beftroid 3 en
wat Limöfen-fap ’er over hebben, zyri
zy te vreede; Rund-vleefch te eeten, is
by hen een grouwel. Ander Vlëefch o f
Vifeh is ’er niet veel, en zy zullen ’er 3
als zy ’t al hebben 3 lieVet geld af mä-
ken , en ’t âàn de Vreemdelingen ver-
paflen, dan ’t zelf eeten 3 ten Ware dät
het zeer AanZienelyke 3 en Edelliedéri
waren, die Vërfcheidé Geregten vátí
V ifcE o f Vleefch 3 dog ook zeer langé
foppen op hun tafel hebben: Want an-
dets iS ’t hem een eere, fpaarzaam, deuri
en gierig te zyn 3 eri die zig onder heri
zeer naeüw weet tè béhèlpen3 werd dikwils
geprezeri. Hün voornaaiíifté Spyâ
beftaat in Ry ft 3 Pifang, en in deze en
gene andre Vrugten, die ’t Laiid ovet-
vloedig geeft.
Hoenderen3 of Verkénsj ziet men’et
weinig, alzo die de Hovelingen , Waat
Zy ze maar vinden , meeft zonder beta-
ling wegnemeri , dat de gemeene Lieden
affchrikt om zè aan tefokkëri. Óok
Zöuden ¿y wel meer V e e , VogeJen,
enZ. aanquekdri ; maar de Civet-katten,
eft TygerS 3 döeri ’er hen te grooten
ibhade in , behalven dat de Keizér ook
’t liefft heeft , dat zyn onderzaten arm *
zyn. F 5 Çcfi