
ken weder v o o r t, hier ftond ons een
Rhinocer. in de weg , en maar ontrent i oo
fchreden van het pad, die wy bang waren
, dar bet met ons in de war zoude
gooyen, maar hy ging op het gefchreeuw
der Hottentots berg op.
Dit was het eenigfte groot w i lt , dat
wy op den gantfchen tocht, tot hier toe
gezien hadden 3 daar men voor dezen
gantfche troupen Olifanten, indie oude
gepafleerde velden plagt te ontmoeten.
De oorzaak daar van is, chit de hierom
# heen leggende Hottentots, op de (voor-
ledenMaandag denzö dezer) aangehaalde
manier, tot de uytterile armoede verval-
len, gedrongen zyn geweeft, hunne toe-
vlugt tot de Olifants - jagt te nemen,
en deze beeilen daar door te dooden o f
te verjagen 3 zy latenze tot nog toe geen
ruft , want zoo draa word’er niet een
door hunne Sonquaas (Soldaten) die d.a-
gelyks in ’t velt kruysien , om Daflen,
Jakhalzea, en ander gedierte te vangen,
vemomen, o f daadelyk werd’er na de
Kraal gewaarfchout, daar ze dan met
alle de jonge manfchap op uyt komen,
en deze beeilen zoo lang plagen, tot dat
zy door onruft, en wonden van Afle-
gaayen, pylen, &c. afgemat, hun laat-
tten adem uytblazen. Zoo’er drink-water
voor vee ontrent i s , daar’er een valt,
trekt’erde gantfche Kraal, met al wat’er
is , heen. Dus gebeurt het, datze niet
lang op eene plaats blyven en qualyk te
vinaen zyn.
Op den agtermiddag quamen wy , na
vordering van ontrent 4 mylen , in een
Kloo f aan de voet van <Tho koe aan Olofs
Fonteyn , in den regen onze tent op te
ilaan, en nagt - ruft te nemen.
Deze berg heeft zyn naam van zekeren
Capitein I ’ho, die, voor eenige jaaren,
na zyn Kraal ( hierom heen leggende)
willende gaan , in dezen berg door een
Leeuw verflonden is, en daarom door de
Hottentots tho koe, dat is, Tho-s berg
genaamt.
Saturdag den 31 dito.
Maakten w y ons vroeg reisvaardig, en
trokken met zonnen opgang, met mooi
weer weder voort. Men kon nu merke-
lyk vernemen , dat paarden en beeilen
door lchraale weiden en geduurig mar-
cherens, begonden fwak te worden,
want daar wy te vooren met 8 beeilen
voor yder wagen alle hoogtens op kon-
den, had men nugjyerk met 10 deze Tho
koe's kloof, fchoon de hoogfte niet, te
pafleren.
Egter reden wy , längs een miferabel
klippig zandpad, ontrent 4 mylen, en
quamen toen aan de Olifants rivier, die
hier, en verder na boven toe TToa+ak
, ( dat is ruige rivier) genoemt wort,
D e
gemelde nvier was door den regen
fefwollen, daarom bleven wy aan deze |70y.
ant, enfloegen daar onze tent op j hier
haalden het vee met weiden, en wy met
viflchen , ’t hart weder eens luftig op,
tot dat de donker ons deed ruften.
Sondag den 1 November.
Begonnen wy vroeg de oevers der ri*
vier, die zeer ftylwaren, metpikken en
graven, wat af te nemen, ommedusdeze
Drift paflabel te maaken , gelyk zulks
ontrent den middag wiert volbragt, en
alle de bagagie door de manfchap over-
ged ragen Zynde , kruiden eindelyk de
beeilen de ledige wagens mede door , zulks
wy alle over raakten , en wyl het zeer
heet was , bleven wy den overigen dag
en volgenden nacht alhierj maar
Maandag den z dito.
Waaren wy vroeg met pakken , in-
fpannen en opzadelen b e z ig , en togen
ontrent 8 uuren verder voort, den cours
al längs de overkant van de Olifants-
rivier vervolgende, tot ontrent den mid-
dag , dat wy die verlieten en ter regter-
hand infloegen , längs het mizerabelfte
velt, dat’erbedagt kan worden. Hetisal
te maal rood zand , boflchen , en door
de mollen t ’eenemaal ondermynt 3 had
het my mogelyk geweeft, ik zoude myn
paard gaarne gedragen hebben, want die
arme beeilen konden hunne pooten niet
verzetten , o f zatcn byna tot den boeg in
de moigaten , en daar by fcheen de zon
tot brandens toe , en nergens was water
te krygen, in ibmma, noit heb ik ver-
drietiger agtermiddag gehad.
Eindelyk quamen w y , na f mylen vorderem,
een Kraal te ontdeklcen, in een
zeer aardig g a t , tuflchen hooge ftyle
klipruggen inleggende. In den regen-
tyd is het een nviertje, dat zieh in de
Olifantsrivier ontlaft , maar nu niet dan
eendor, diepdal, met 3 o f 4 zeer kleine
brakke waterpoeltjes voorzien.
W y waren regt boven de Kraal, eer zy
het willen , en daalden längs een zeer
ftyle klip rugwaarts tot hen te voet na
beneden. Op het eerfte gezigt wierdenze
heel verbaaft 3 een deel ging aan de andere
fcant den berg op , wyl een ander
getal jonge gewapenae manfchap ons te
gemoet trok. Eene der .zelve was zoo
voorbaarig , dat hy bereets een pyl op
zyn boog gelegt had, omme die op my,
de vöorfte zynde, cours te doen nemen,
maar door het aanleggen van myn roer,
en het toeroepen van den Hottentot, die
ons den weg had gewezen, en verzelde,
ftak hy die weder op 3 en quameh toen
met groote nieuwsgierigheid rondom ons,
vraagende zonder ophouden aan onze
Hottentots, wie wy waren, en tot wat
einde wyzoover in ’tland quamen, waar
op geantwoord zynde, warenze wel
in hurt fchik. Onze wagens, die een
1705. tour om moeften nemen, quamen einde-
. lyk mede om laag, en wy floegen onze
" tent ontrent een kleine fchoot weegs van
de Kraal ter neder, en gingen., na alles
wel bezorgt te hebben, ruften, maar wy
wierden wel haaft weder geftoort, want
ontrent middernacht begonden de beeilen
en paarden , die yoor de tent, tuflchen
de wagens ftonden , te fchrikken en te
loopen, en een der wagenryders, die bui-
ten iliep, te fchreeuwen, waar op alle
man met geweer ter tent uitliep. Ontrent
30 treden voor de tent ftont een Leeuw,
die, op het zien van ons, zeer zagtzin-
hig ontrent 30 treden verder , agter een
doorne bofchje ging , dragende iets met
zieh , dat ik meende een jong osje te
zyn.W
y deden over de 60 fchoten op dat
bofehje , en döornagelden het dapper,
zonder dat men eenig verder gewag ver-
nam. De Z. O. wind waaide .fterk , de
lugt was zeer.klaar , en de maan fcheen
op ’t helderfte , zoo dat wy alles, op die
diftantie zien konden;
Na dat de beeilen weder tot ftilftant
gebragt waren, en ik alles eens overzag,
mifte ik den fchildwagt van voor de
tent , zynde Jan Smit van Antwerpen, in
de groene kloöf befcheiden.
Men riep hem zoo luid als men konde,
maar tevergeefs, wyl niemant antwoord-
de, waar uit ik befloot, dat de Leeuw
hem had weggenomen 3 3 o f 4 mannen
gingen op het voorzigtigfte na dat bosje,
dat regt tegen over de deur van de tent
ftont, omtezien, ofee niets van dien Man
vernemen konden , maar quamen hals
over kop weder te rüg , wyl de Leeuw
däarnog lag, zichophefte, en begon te
brüllen. Zy vonden daar des fchildwagts
geweer , welkers haan geipännen was,
6n deszelfs muts en fchoenen.
W y dederi weder wel hondert fchoten
opdat bofeh, dat 60 treden van de tent,
en maar 30 treden buiten de wagens ftont,
en waar op men als na een doel könde
fchieten, zonder den Leeuw te verneinen 3
waar uit wy prefifmeerden , dät hy dood,
o f weg moeft zyn. Dit deed den wild-
' fchut, Jan Harmanszoon, reiblveren te
gaan zien, o f hy ’er nog in was, of niet,
nemende een brandent hout in de eene
hand 3 maar zoo ras naderde hy het bosje
n ie t, o f de Leeuw deed , onder een
Vreezelyk gebrul, een iprong na hem,
dies hy het brandend hout na .hem toe
gooide, midlerwyl fchoot het ander volk
wel 10 fchoten na hem , maar hy reti-
reerde aanilonts w eder op zyn oüde plaats,
a£ter dat bofchje.
Dit brandhout, dat hy na den Leeuw
' gegooit hadde, was in ’t midden van
, ^bofchje gevallen, en door de fterke Z.
O. wind aangeblazen, geraakte het in
V . D m .
de lichte vlam, zoo dat men zeer klaar daar, -¡0g,
in-, en ditdoorzien konde3 men fchoot
’er pog al geduurig in ,. ondertuflehen
verliep de nacht, en de dag begon aan
te breken, dat yder een moed ga f, om
hem alsdan regt te können treffen, wyl
hy ’er niet van daan konde , o f moeft
zieh . geheel bloot, geven , alzoo het
bofchje regt tegen een ftyle kloof aan-
ftont. Zeven mannen, op de buitenfte
wagen zittende , paften op, om hem,
uitkömende, waar te nemen.
Eindelyk ging; h y , eer het nog ter degenlicht
was, met de man in zyn bek,
den berg opkuyeren , krygende wel 4 0
fchoten na zyn h u it,; Zonder dat hem
eene trof, fchoon hem veele zeer na quamen
^ gelyk wy naderhand bevonden
hebben 3 als hem een kogel wat digt by
quam , keerde hy hem al grynzende na de
tent, enknorrende na ons toe, en ikben
van gedagten, had hem yemant. getrof*
fen, datchy met een volle vaart, op tent ,
en volk aangekomen zoude hebben.
- Zoo ras het licht ,was , zag men aan f
het -bloed en een ftuk .van den rok , die
men däar vont , ‘ dat hy den man weggenomen,
en mede gefleept hadde , 00k
vont men agter het bofchje de plaats, daar
hy gelegen, en den man bewaart hadde ,
en ’t fcheen onmogelyk , dat hem geene
kogels hadden gerroffen, wyl ’er op die
zeifde plaats eenige plat geflagene gevon-
den wierden.
W y beflotendan, dat hy.gequetft, en
nietverre^yan daar was 3 hier op verzogt
my. het volk , ’tlichaam te mögen gaan
öpzoeken, om het te bfgraven, wyl zy
geloofden , dat de Leeuw door het ge-
ftaadig fchieten, niet veel tyd zoude gehad
hebben, om daar van te eeten.
Ik ftont eenigenvap hen zulks toe, mits
een goede party gewaapende Hottentots
mede nemende, ,en orider belöfte, datze
zieh niet in gevaar zouden begeven,
maar geftaadig wel toezien, en voorzig-
tig zyn.
Daar op volgden zy met hun zevenen,
geadfifteertvan43 Hottentots^ hetipoor,
en vonden hem ontrent een halve myl van
daar, by het lichaam , agter een klein
bofchje leggen 3 hy iprong door het gefchreeuw
van de Hottentos daadelyk op,
en nam. de v lu g t, waar op zy nem alle
naliepen 3 tcn laatften keerde het beeil
zieh om , en quam vreezely k brüllende
onder den hoop3 het volk, ’twelk door
’t loopen vermoeit was, fchoot mis, op
welke hy daadelyk aanquam.
Den Baas, o f opperfte Capitein van de
Kraal, deed hier een trouwe daad aan z
van ’tv o lk , daar de Leeuw het op toe-
zette. ‘ Des eenen roer weigerde, en
de ander fchoot mis 3 daar op iprong
hy tuflchen den Leeuw en ’ t volk zoo na
: N b y .
L