
i '
r Ì
¡.H. iI'
124
bronnen van de Kali-Progo, in denabijheid van Djombret loopende,
bergafwaarts naai- Adiredjo in het distrikt Lempoejang,
De hoofdweg echter, vi^elke uit dit gedeelte der residentie Bagelèn
naar Kadoe voert, brengt den reiziger van Wonosobo over Kleton
op den Zadel, tusschen den Soembing en den Sendoro, en van daar
naar Tèmangoeng ; deze weg wordt op onze kaart voorgesteld door
het profiel der helling van den Soembing aan de westelijke, en de
daartegenover gelegene helling van den Sendoro aan de oostelijkezijde.
Het grootste gedeelte der residentie Kadoe bestaat uit een breeden,
vlakken bergrug, welke van het noorden naar het zuiden
afdaalt en ter wederzijde door een stroomdalwordt begrenst, welke
zieh later in het zuidelljkste gedeelte der residentie, inde nabijheid
van Tjandi-Moendoet, met elkander vereenigen. Oostwaarts van dezen
middenrug van Kadoe, aan den voet van den Mèrbaboe en den
Merapi, stroomt de Kali-Elo, terwijl aan zijne westelijke zijde,
längs den voet van den Sendoro en den Soembing, de hoofdbeek
Progo bare wateren benedenwaarts stuwt. Door den vlakken rüg
of dalgrond, welke ingesloten ligt tusschen de beide stroomdalen,
hebben wij twee profielen afgeteekend, het eene door de hoogere,
meer noordelijk liggende streken der residentie, in de nabijheid
van het dorp Medono, van waar de doorsnede zieh aan de eene zijde
over Tèmangoeng naar Adiredjo en aan de andere zijde over Bingit
door het noordwestelijke voorgebergte des Merbaboe voortzet. Het
poststation Bingit ligt op het laagstepunt van het Djamboe-gebergte,
waarover een rijweg uit de residentie Kadoe naar den dalbodem
van Ambarawa afwaarts voert, welke hier echter niet kon afgeteekend
worden, dewijl hij aan den tegenovergestelden, noordelljken
voet van dit gebergte ligt. Het andere profiel hebben wij getrokken
door de centrale streken, in de nabijheid van het hoofddorp Magelang,
van waar het aan de eene zijde oprijst over het oost-zuidoostelijke
voorgebergte, nabij Sélo grijo, naar dén top van den
Soembing en aan de andere zijde naar den top van den Merapi.
Naderbij den beschouwer, namelijk, aan den naar hem gekeerden
zuidelijken voet van den Soembing, ligt de doorsnede van den zadel,
welke den Soembing met een zuidelijk voorgebergte vereenigt en
waarop het paspunt van den weg is gelegen, die uit Kadoe naar
Bagglen voert; nog naderbij dan het zoo even genoemde ligt het
profiel, dat wij van Magelang in een halven kring om den zuidelijken
voet van den Merapi heen, over Jogjakerta en Klaten, tot
aan Solo hebben afgebeeld. De lezer zal daardoor bekend worden
met den vorm en de opheffing des lands, der cultuurvlakten van
de Vorstenlanden, — welke aan deze zijde der op het profiel afgeteekende
vulkanen zljn gelegen, — terwijl de wegdoorsnede, die van
Samarang over Oengaran , Salatiga en Ampel voert, hem een denkbeeld
zal geven van de ontwikkeling der bebouwde streken, gelegen
aan den voet der vulkanen, die zieh aan gene zijde, aan de noordelijke
en oostelijke zijde dier vuurbergen tot in de nabijheid van
Bojolali uitstrekken. Te rekenen van Bojolali voert de groote weg
door de zacht glooijende vlakte, •— den voet van den Merapi, —
verder benedenwaarts naar Solo, alwaar hij zieh vereenigt met den
weg, die van Klaten komt. Verscheidene zljwegen loopen van Magelang
uit, waarvan er een over den zadel tusschen den Merbaboe
en zijn noordwestelijk voorgebergte naar Salatiga leidt, terwijl
een andere over den tusschenzadel voert, die den Merbaboe met
den Merapi vereenigt, welke laatste, wat betreft zijne hoogte, op
ons profiel slechts is aangeduid geworden door de plaats Selo,
welke op denzelven ligt.
De geringe hoogte, waartoe de tusschenvlakte van den Merapi
en den Lawoe, — de vlakte van Solo, — oprijst, wanneer men
daarbij in aanmerking neemt hare centrale ligging en de groote
hoogte, welke de kegelbergen bereiken, waardoor zij wordt ingesloten
, zal den lezer als A'an zelf in het oog vallen. Van dit punt
af wordt al het hooge land op Java hijm uitsluitend gevormd door
de vulkanen zelven, door hunne voorbergen of hunne tusschenzadels,
terwijl tevens het landkarakter der geisoleerde kegelbergen
en der laag gelegene vlakten, die hen vanöenscheiden, zieh duidelijker
ontwikkelt dan in de meer westwaarts liggende streken
van het eiland het geval is. De oorzaken van vele eigendommelijkheden,
zoowel wat betreft het klimaat als de flora dier streken,
moeten hierin worden gezocht.
Het zuidelijke neptunische gebergte, aan welks noordelijken voet
die vulkanen zijn uitgebarsten, hebben wij niet afgebeeld.
U'l
I M "
j