
1. r. »tt Ifie I •-'^ijll
¿al
I í,
Ecrsle zone 282 ßinneiiland.
i. i
het trachiet- en lava-gesteente aan veldspaath en de male van
verweerbaarheid, waaruit, behalve eene aanmerkelijke poreusiteit
des bodems, tevens eene verhouding tusschen de hoeveellieid aanwezige
tbonaarde en de kieselaarde en kali onstaat, die een zeer
günstigen invloed uitoefent op den groei der planten; ijzeroxydule
wordt in dergelijken bodem immer gevonden. Het kuslzand
zeezand — daarentegen is kwartsachtig van aard (zie vroeger). —
5«. De bodemsoort der kalksteengebergteii, die zieh kenmerkt door
eene brninachtig-heldere kleur, los en niet zwaar van gewigt is.
In vele streken heeft deze kleur een geelacbtig helder rooden tint
en wel zoo duidelijk, dat men zeker kan zijn daaronder eene
kalkbank aan te treffen, overal waar men eene zoodanig geklenrde
aarde ontmoet; zij moet niet worden verward met de zware,
ijzerhoiidende tbonaarde. — 6". De aardsoort, welke de oppervlakte
van de overige streken bedekt van het neptunische gebergte, waarop
geene kalkbanken liggen; de laatstgenoemde en de alluviaal-bodem
hebben de overhand in het grootste gedeelte van de oppervlakte
dezer zone en wordt voornamelijk aangetroffen in de zuidelijke streken
van Java, alwaar de gebergten behalve uit thon- en mergellagen,
hoofdzakelijk uit zandsieen\d.^&n bestaan. De gewoonlijk
grijskleurige bodemsoort, die op dergelijke lagen rust , behoort onder
de minst vruchtbaren te worden gerangschikt; zij is kleiachtig,
zwaar, droogt ligt uit en wordt dan zeer hard, — doch heeft eene verschillende
kleur en hoedanigheid in de verschillende deelen deseilands.
Somtijds hevat zij veel ijzeroxljde, is zij roodkleurig, doch laat
zieh alsdan door bare aanmerkelijke zwaarte en donkere, meer in
het bruinachtig roode overgaande kleur zeer gemakkelijk van den
kalkbodera onderscheiden. Bij het beschrijven van elk afzonderlijk
gebied, zal ik den lezer op de verschillende aardsoorten opmerkzaam
trachten te maken en vooral dan, wanneer zij een dnidelijken
invloed uitoefenen op het plantaardige bekleedsel, dat zij
dragen.
De bijzondere verdeeling, groepering der planten in deze zone doet,
behalve de vier reeds opgenoemde höofdvormen derkustflora, acht
physiognomische hoofdvormen,Aie elk een afzonderlijk gebied uitmaken.
1-. i'l ! !
. ..J
's.
Eorste zoiic. 285 ßiHiioulaiid.
in het binnenste des eilands ontstaan, waarbij evenmin een negende
gebied zou kunnen gevoegd worden, als wij het genoemde aantal met
een enkelen zouden kunnen verminderen. Want niet slechtsdoor
hunne geographische verdeeling , maar insgelijks door hun physiognomisch
karakter doen zieh de volgende heerschende vormen in de
flora der eerste zone duidelijk aan het oog voor. — (io tot 4» ilora der
kuststreken.) — b". De Rawa-flora, de plantbekleeding der ondiepe,
stilstaande wateren , grachten , moerassen en van hunne oevers. —
6». De wildernis van het 5 á 4 voet hoog opgeschotene Alang
alang-gras. — 7°. De laag groeijende boschjes, die hier en daar
in de Alang-graswildernissen verstrooid staan, of die een tusschenvorm
uitmaken tusschen oorspronkelijke wouden en bebouwde streken,
en zieh dan als kleine, digt ineengegroeide struikwildernissen,
fruticeta, voordoen. — 8°. De flora der drooge, met körte
grassoorten begroeide vlakten en van de benedenste, zacht glooijende
gedeelten der berghellingen, — grasvelden, — welke de plaats
vervangen der weidevelden, die in noordelijk gelegene landen te
huis behooren. — Als eene onderverdeeling van dit achtste gebied
zullen wij beschouwen de flora der verstrooid staande struikgewassen
op de lagere, met gras begroeide berghellingen. —
9». De ongelijkvormige, dikwerf afgebrokene bosschen van het drooge,
heete, in heuvelen oprijzende, neptunische land.—Een laag groeljend,
afwisselend uit struiken en boomen zamengesteld woud,
dat ongelijk van hoogte is, weinig schaduw geeft en voornamelijk
op een kalkachtigen bodem gevonden wordt; — benevens de plantbekleeding
der kalkrotsen in het bijzonder. — 10°. Acacia-wou-
¿en. — 11°. Djati-wouden en — 12°. De hoog groeijende wouden,
die uit zeer verschillende boomsoorten zijn zamengesteld, — de
eigenlijke schaduwrijke, tropische, oorspronkelijke wouden.
Onder deze hier opgenoemde hoofdvormen of rijken der flora
mögen de vijfde, zoo mede de drie laatstgenoemden, maar bovenal
de 12'!° met het volste regt aanspraak maken op den naani van
oorspronkelijkheid; terwijl daarentegen n°. 6 , 7 , en 8 hoogstwaarschijnlijk
in het wezen zijn geroepen door de band des menschen
, ontstaan zijn door den invloed, welke de kultuur in den