
' «FF '
>ii!i|i "i SP
•( f
Tweede zone. 464 Tweede gebied.
I
sloelen komcii echter hier in ileze porJen, waar vochligheid en
wärmte het gansche jaar door gelijkmatig heerschen, niet in een
hepaakl tijdperk voor, gelijk raet de Europesche paddestoelen in
den herfst het geval is, zij worden in tegendeel liet gansche jaar
door, in alle maanden zonder onderscheid gevonden. Hier groeijen
Individuen van dezelfde soort voorldurend op, maar deze koinen
niet in zulk eene menigte voor gelijk in Europa, in den herfst, het
geval is; want hier, in deze tropische wouden , worden zij steeds
afzonderlijk hier en daar verstrooid in het rond aangetroffen. Op
enkele plekken van het woud, voornanielijk ter plaatse waar vele
vermolmde boonistammen liggen, wordt echter eene verhazende
menigte versphillende soorten bijeen gevonden, die allen hinnen
een kleinen omtrek vereenigd voorkomen. Dergelijkeplekken worden
door de inhoorlingen Tampat tjamoer, i. e., paddestoelennesten,
geheeten; de tallooze menigte kleine, draadvormige hloedzuigers,
welke zieh aldaar ophouden, maken het echter hijna ondoenlijk
om aldaar langer dan eenige oogenblikken te verwijlen. Met grond
nieen ik te mögen aannemen, dat het meerendeel der Europesche
paddestoelensoorten, de vleezige hoedzwammen daaronder hegrepen,
insgelijks hier tusschen de keerkingen — op Java — groeij
e n , waarbij nog zeer vele soorten hehooren te worden gevoegd,
die hier eigenaardig te huis behooren en in koudere streken
niet worden aangetroffen, ten gevolge waarvan het gezamenlijke
aantal Javasche paddestoelensoorten (mycetes) minsiens even groot
is als in Midden-Europa.
Vieren. In de nabijheid der paddestoelen, derhalve op de
vochtige, schaduwrijke plekken van den hodem des wouds, waar
vele boomstammen verinolmen, vindt men in deze zone een grooter
aantal landslakken, die hier over den hodem kruipen, eiders
aan de stammen, takken en bladeren hangen, dan in eenig ander
gedeelte er van het geval is. Wel komen zij in andere streken
dezer wouden insgelijks voor, maar niet in zulk eene menigte
als het geval is in de zoogenaamde paddestoelennesten, «Tampat
tjamoer»; in de volgende zone worden zij reeds zeldzaraer aangetroffen,
en in de vierde, koude zone worden er, naar het schijnt,
volstrekt geene gevonden. De voornaamste en meest algeraeen
mi
Twcode zone. 46Ö Tweede gobiod.
voorkomende soorten , die door niij verzameld en door Dr. J. A.
Herklots zijn bestemd geworden, zal ik hier opnoemen. Nanina
javanica Feruss., gemina, bataviana en Rumphii v. d. Bu.sch, Helix
Conus Phil., planorbis Less., Winteriana en rotatoriav. d. Busch, Bulimus
perversus l. en galericulum Mousson , Clausilia javana Pfeiffer,
orientalis v. d. Busch en Junghuhnii phii. Behalve deze stille bewoners
van den woudbodera en eene menigte insekten en velerlei vogelen,
ontmoet de reiziger bijna geene andere dieren dan apen en eekhoorntjes
op zijne togten door het binnenste dezer wouden. In de
laagsle streken dezer zone hoort men nog dikwerf den diepen
bastoon der koerende Columba aenea Temm., eene fraaije, zeer
groote duif, die, zoodra men de plaats nadert waar zij zieh bevindt,
schuw wegvliegt en eene andere piek opzoekt om zieh neder
te zetten, maar in bare vlugt steeds laag bij den grond hlijft,—
daar verneemt men van tijd tot tijd het geroep der eenzaam
levende koekoek (Cuculus chalcites), of laat zieh nu en dan het
gefluit hooren van andere vogelen; overigens echter blijft alles
Stil en slechts zelden bespeurt men eenige beweging in het loofgewelf
of op den bodem van het woud. Somtijds ziet men het
groote eekhoorntje Sciurus bicolor Sparrm., dat zieh laat herkennen
aan de lichte, geelachtige kleur van hals en buik, doch hetwelk
overigens zwartachtig is, of een Sciurus melanotis Sohi. etM.,ler-
•wljl zij over de takken van het geboomte heenspringen, — Hylogale
javanica xemm., benevens eene andere sierlijke soort van dit geslacht,
springt in het kreupelhout rond, — hier en daar ontwaart men
ook grijze en zwarte apen in de toppen der boomen; gedurende
den loop des daags slaken deze dieren echter geen geluid, maar
verduwen in stilte de vruchten, die zij plukten. Slechts nu en
dan verneemt men een schel fluitend, kort afgebroken geluid en
men waant dat eene of andere groote vogel zieh in de nabijheid
bevindt, — het is een aap Soeril i Semnopithecus mitratus
Fr, Cuv. , welke dit geluid maakt, zoodra men den boom te nabij
komt, waarin hij zieh schuil houdt. Hij wordt niet gelijk de aap
Monjet (bladz. 564) in troepen vereenigd gevonden, maar leeft in tegendeel
steeds eenzaam en in plaats van den reiziger met zijne sprongen
te vermaken, verbergt hij zieh in het digtste gedeelte van
3 a