
II ' I R
t
if
i!
I •'!
' J
150
lijkc riglhig uil tot aan de vlakke waterscheiding, welke den
noordclijkeii voet des AVilis met den G.-Pandan verbindt, en Kediri
ligt in de nabijlieid van liet zeestrand.
2». Er ontstaat eene kleinere, veel sraallere bogt dan de vorige;
zij strekt zieh in eene westelijke rigtingvan SedajoeoverBodjonegoro
uit en, den loop der Kali-Solo volgende, herscbept zij den dalbodem
in een zeearm, welke ter wederzijde wordt begrensd door
läge, vlakke landen en kalkriffen.
30. De Goenoeng-Boeloeran doet zieh aan het oog voor als een
kegelvormig eiland en het tusschenland, dat van den Boeloeran tot
aan den G.-Idjen reikt, daalt ÖO voet diep beneden den Spiegel
der zee. Ook de G.-Pajoeng, welke den zuidwestelijken ulthoek
(Oedjoeng-Koelon) van Java vormt,wordt tot een eiland, want de
Indische oceaan en de Welkomstbaai vereenigen hunne wateren
met elkander en scheiden den berg af van het overige gedeelte
van Java. y.
4». Eene breede watervlakte vormt een kring om den Goenoeng-
Djapara, hij wordt afgescheiden van Java en vormt andermaal
een eiland; al het vlakland van Samarang en Demak wordt onder
de wateren bedolven en een zeearm, welks geringste breedtetien
minuten bedraagt, wordt gevonden tusschen de kalkbergen van
Grobogan en den G.-Djapara, die tot een eiland is geworden, en welks
diepte ZOO aanmerkelijk is, dat gansche vloten veilig kunnen stevenen
van den noordelijken voet des G.-Praoe tot aan kaap Lasern.
50. De wateren bedekken de beide cultnurvlakten van Bagelen
en van Tjelatjap; het Strand, dat zieh van den westelijken voet
der Progo-gebergten tot aan den oostelijken voet der bergen van
Soekapoera aan de westzijde der Tji-Tandoei-vlakte, ter lengte
van 60 minuten uitstrekt, wijkt allerwege 7 ä 10 minuten terug
tot aan den voet der noordelijke bergketen, waar vele gedeelten
der vlakte reeds 50 voet diep beneden den Spiegel der zee zullen
gedaald zijn. De dalbodem der Serajoe vormt eene smalle bogt,
waaraan de zuidelijke keten en de hoogere landen in het noorden
ter grens strekken; in eene oost-noordoostelijke rigting looptzij landwaartsin
en reikt tot verre aan gene zij de van Baujoemas. Eene
l ö l
dergelijke bogt volgt den loop der Tji-Tandoei en rigt zieh
iiaar het noorden rn noordoosten. Het gebergte van Karangbölong,
de natuurlijke greus tusschen de beide genoemde vlakten, verkrijgt
de gedaante van een zuidwaarts gerigt schiereiland en zou een
eiland zijn geworden, wäre de zee iets hooger gestegen, zoodat
ook de läge, smalle strook lands , welke dit gebergte met de Zuid-
Serajoe-keten verbindt, door hare wateren was overstroomd. De
geisoleerd oprijzende kustberg G.-S6I0, gelegen in den meridiaan
van den G.-Slamat, is niets raeer dan eene klip, ten deele nog
zigtbaar door de schuimende baren, die er op breken.
6°. De gansche noordelijke alluviaalvlakte ligt onder den Spiegel
der zee, die a. eene smalle strook, hoogstens 5 minuten breed,
bedekt van den voet des G.-Praoe, aanvangende in de nabijheid
van Pekalongan en voortloopende in de rigting van Tjeribon; h. eene
breedere strook, welke zieh uitsrekt van Tjeribon tot aan den
oostelijken voet des G.-Karang in Bantam, terwijl de kust in
sommige oorden 10, in anderen 15 minuten, j a , zeldentot geringere
breedte naar het zuiden, landwaartsin terugtreedt. Ware het eiland
500 voet beneden den Spiegel der zee gedaald, dan zou al het-vlakke
land tot aan den noordelijken voet der bergen door de baren voor
het oog zijn bedekt.
7°. In Lemadjang, Besoeki en Banjoe wangi dringt de zee het
Strand in bogtigen loop eenige minuten ver terug; de overige omtrekken
der kusten blijven echter , op weinige uitzonderingen na,
geheel onveranderd.
8°. Maar groot en opmerkenswaardig zijn de veranderingen,
welke aan de zuider kust plaats grijpen, hetgeen vooral het geval
is van de Wijnkoopsbaai tot aan Noe s a kambangan; hier heeft eene
fjordvorming plaats: steile wanden strekken ter grens aan de
vlakke bodems van talrijke beekkloven, waardoor de zee 2 , 3 , ja,
zelfs 5 minuten landwaartsin stroomt, terwijl het platte land ter
wederzijde hoog uit de zee oprijst.
leder lezer zal met mij van oordeel zijn, dat het ons te ver zou
leiden, indien wij deze beschouwingen, hoe belangrljk zij ook voor
de kennis der hypsometrische ontwikkeling van Java mögen geacht
' ! '