
leerste Z01UÌ. i-iZ KülUiur.
slingert zieh liier cn daar lUiapliidopliora lacera lUssk. oiii de slaramen
vaii het geboomte.
DE PHYSIOGNOMIE BN HUT K ARA K TER D ER D ORPSBOSCH JES IN
AißEMEENB TUEKKBN VOORGBSTHI.D. Uillioofde vau dciibuiteiigewonerijkdom
van de ücra der Javasche dorpsboschjes, de groote
verscheideiilieid, die waargenomen wordtin deboomsoorlen,welke
in verhouding van hun aanlal binnen eene zoo beperkte ruimle
door kunst zijn bijeengebragt, zoo laat zieh de eigenaardige
Physiognomie dezer boschjes bezwaarUjk met eenige weinige trekken
afmalen. Wandelt men echter rond onder de scbaduwen van
hun loofgewelf, dan wordt er onder de honderden van verschillende
gestalten slechts een zeker aanlal gevonden, dat de blikken des
reizigers meer bijzonder tot zieh trekt. Slaat men hier met verrukking
het oog op de donkergroene, rondachtig gevormde kroonen
der Mangga-boomen, die met honderden van goudgele eijeren ter
grooUe van een vuist — hun heerlijk ooft — zijn beladen,
vergast men zieh op eene andere plaats op het zien der scboone
wit en roozenrood gekleurde Djamboe-vruchten, wier gedaanle op
die onzer peeren gelijkt, op den rijken oogst, die de Ramboetan's
opleveren, wier twijgen onder den last hunner roodachtig gekleurde
vrucbten dreigen te knakken; — zoo wordt de Wik eiders geboeid
door Nangka's en stekelacbtige üoeren's, Avaarvan de vruchten de
grootte van een boofd of van een pompoen hebben, gelijk men in
Europa nimmer ziet en die slechts met een dünnen steel aan takken
en twijgen hangen; — hier bespeurt men eene kogelronde
vrucht, de pompelmoes, die de grootte van een menschenhoofd
verkrijgt, terwijl ginds goudkleurige oranje-appelen bij dozijneu
tusschen het groene loof in het oog vallen. Maar met meer genot
rust de blik des kenners op de bladerenkroon der Garcinia mangostana
en op zijn ooft, dat ter grootte van een appel er in
overvloed aan groeit; want al vormt zljne blaauwachtig bruine
kleur een minder scherp kontrast met het groene loofgewelf, dan
bij de vorigen wordt waargenomen, zoo weet men daarentegen
welk hoogst verkwikkend, saprijk en smakeUjk vleesch het oplevert.
Maar ook het bladerendak van het woud biedt eene groote afwisseling
en verscheidenheid aan in de schakeringen van zijn groen,
liei'ste zoiio. 243 Kultuur.
in den vorm van zijn loof en de verdecling zijner takken. Heeft
het meerendeel der genoemde boonisoorten eene rondachtige, digte
bladerenkroon, zoo wordt toch ook hier door verscheidenheid van
gedaante afwisseling geboren in het loofgewelf; — hier bespeurt
men een Artocarpus incisa met zijne groote, diep ingesnedene
Maderen , die een scherp kontrast vormt mel de omringende boomsoorten;
eiders herkent men den Kapok-boom aan zijne horizontaal
en wijd uiteengroeijende takken, welke hij ver uitstrekttusschen
het loofgewelf van het nabijstaand geboomte, terwijl ginds de ijle
bladerenkroon van den Doeren-boom door zijn zilvergrijzen glans
in het oog valt. Waarheen men den blik möge wenden, overal
ontwaart men een rijken overvloed. Boven zieh in het loofgewelf
blinken den besehouwer Pomona's gaven in het oog, beneden op
den bodem des wouds schitteren de vruchten door het groen.
Hier ontwaart men de weelderig groeljende ananas, die de grootte
van een kinderhoofd bereikt, eiders de voedzame Pisang's, die als
druiventrossen bijeenwassen en menigwerf zoo groot en zwaar zijn,
dat een man niet in Staat is ze te dragen. Teekenl zieh ginds de
blaauwachtig sombere gedaante van een Areng-palm op den schaduwrijken
achtergrond, zoo gevoelt men hier zijn oog verkwikt door
het heldere, maar toch zoo levendige, schoone groen van den
Pisang, Wiens reusachtige 6 ä 7 voet lange en 2 voet breede
bladeren, door den geringsten adem des winds bewogen, de
landelijke woning als eene mischende haag omgeven.
Hier en daar verheifen zieh palmen tusschen het overige geboomte
als dünne, maar lange, met kringen (geledingen) voorziene
zuilen; hoog rijst hunne bladerenkruin boven het loofgewelf van
het woud. De Pinang-palm vooral onderscheidt zieh door zijn
%«regten stam, die zeer dun is in vergelijking van de buitengewone
hoogte waartoe hij opwast, want deze gaat menigwerf
lUO voet te boven. Een majestueus schouwspel mag het heeten,
wanneer men eenige tientallen dezer slanke, heldergrijze zuilen,
wier toppen ver boven het loofgewelf des wouds reiken, nevens
elkander ziet en ontwaart hoe zij door den wind langzaam, naauwelijks
merkbaar ginds en derwaarts worden bewogen. Dikker en
korter is de stam van den Kokos-palm, drfe daarenboven menig-
Ml!.
! > tl'i
, 'I,