
Vierde zone. 0 / 8 Kenig gebieil. Vierde zono. ä79 Eonig gabied.
heniiapliroclilisclie Lloemen, tot körte aren bijeeiigeplaatst. Van
cleze soorteii wordt D. sessilifolius het raeiiigvuldigst aangetroffen;
hei is een boomtje met leerachtige, breede bladeren en
eene digt bebladerde kroon, waarvan het groen zeer donker van
klcur is; deze nist op lange, slanke takken, aan wier einden de
jongere IwLjgen bijna in eene kransvormigerigtingontspruilen, ten
gevolge waarvan de bladeren, zoo niet uitsluilend, echter voor verre
weg het grootste gedeelle aaa den omvang der kroon, in de nabijheid
van de uileinden der takken groeijen, doch aldaar digt nevens elkander
voorkomen; zij oraringen bi.}na rosetvormig de witte, welriekende
bloernen, die zieh aan de uileinden der takken onlwikkelen. Hierbij
wordt mede gevonden Acronodia punctata BI. (Tiliaceae) metenkelvoudige,
tamelijk lange bloemtrossen, welke uit de okselen dertwijgen
ontspruiten en even als die der Eurya-soorten dioecisch zijn; het
is een boomlje, dal zieh liglelijk laat herkennen aan zijne langwerpig
elliptische bladeren, die aan den onderkant zeer digt geslippeld
zijn; — wijders Pholinia integrifolia Lindl. (Rosaceae-Pomaceae),
welke slechts afzonderlijk tusschen de vroeger opgenoemde zeven
soorten wordt gevonden; zij kenmerkt zieh door bare vleeschroode
bloernen, die veel overeenkomst hebben met die onzerappelen,
terwijl daarentegen alle de vroeger genoemden onoogelijke, kleine,
kleurlooze of wilachlige bloernen hebben. Als zeer karakteristiek
voor deze zone mag Leplospermum ftoribundum jungh. (1) worden
beschouwd, welk geboomte alhier in groot aantal wordt gevonden,
benevens Agapetes vulgaris jungh., waaruil de wouden der Javasche
bergtoppen voor verre weg hei grootste gedeelle beslaan en die er de
eigenaardige physiognomie aan geven. Herkent men de eerslgenoemde
boomsoort aan hare kleine, glimmend groene, leörach-
(1) Leptospermum javauioum en alpestre Bl. (Bijdrag. bladz. 1100) z^n twee niet goed
onderscheideiie soorten. In den vorm der bladeren, en vooral in de beharing wordt bij do
alpeu-planten, naar gelang van baren ouderdom, de plaats waar , zoomede de hoogte waarop
zij groeijen, een veel grooter onderscheid waargenomendan bij andere gewassen, Buitendien
moet bierbij in het oog worden gehouden , dat Dr. Blume de genoemde Bijdragen tot de Flora
van Neérlandsch IndiS, onmiddellijk na het overlijden van Van Hasselt, zoo spoedig
mogelijk in het licht liet verschijnen , voornamelijk met het doel om botanici, zoo als,
bij voorbeeld, Dr. HorsSeld , die dezelfde planten hadden verzameld , in het beschrijvon der
novae species voor te komen. Vele diagnosen zijn iiit dien hoofdesleohts vlu^tig ontvvorpen
naar enkele gedroogde twijgen. (Vergelijk mijne besohriivmg van deze en andere alpen-plantea
van Java , onder den vroeger op bladz. 190 medegedeelden titel opgenomen in het Natuur - en
Geneesk. Archief voor Neè'rlandsoh Indie, ßatavia, 1845, Ilde deel, bladz. 3 ,4 en volgenden.)
tige bladeren, zoo mede aan den vorm harer vruchlen en kleine,
Witte bloemen, welke de oppervlakte der loofkroon gediirende de
maanden Maart en April in zulk eene menigle bedekken, dat
deze er bontkleurig, wil bestippeld uitziet, — herkent men ze
hieraan ligtelijk als eene Myrtacea, zoo is het voldoende om
een enkelen blik te werpen op de kruik- eu pijpvormige bloemkroonen
van de Agapeles vulgaris, om hare verwantschap met
de Europesche blaauwbesachlige struiken (Ericeae-Vaccinieae) te
ontwaren. Op eene geringe hoogte boven den bodem verdeeil de knoestige
Slam van Leptospermum floribundum zieh reeds in eene menigle,
wijd uileenstaande takken, die, slaagsgewijs gekronkeld, eene schermvormige
kroon daarstellen, zoodat de einden der twijgen bijna allen
in eeti vlak zijn gelegen. In dil vlak, dat slechts eene geringe welving
heeft, op de oppervlakte dezer kleine schermen is het, dat de lancetvormige
blaadjes opgedrongen nevens elkander te voorschijn komen, die
volkomen het uiterlijk hebben van mirtebladeren, waartusschen duizenden
van witle bloemen worden waargenomen. Groeijen dergelijke
boomljes aan den steilen wand eens diepen afgronds, slrekkenzij
daar hunnebladerlooze takken uit, die, met Usneen behangen, slechts
aan hunne uileinden zieh in groene bladerenschermen verdeelen;
drijven dan wölken, door een feilen wind gezweepl, door hunne
takken, waardoor nu eens alles in nevelen wordt gehuld, dan weder
de gapende kolk eens uitgebluschten kraters zieh eensklaps vöör
de voelen des verschrikten reizigers opent, dan kan men zieh geen
aanlokkender schouwspel voorstellen dan het kontrast tusschen
deze vreesselijk Woeste, ruwe omstreken en de schoone, met bloemen
als met sneeuw overdekte bladerenschermen dezer boomljes.
Gelijk de Ericeen algemeen genomen eene zeer belangrijke plaats
beslaan in de llora der bergtoppen, moet aan Agapeles vulgaris als
soort der familie den eerslen rang worden toegewezen; deze boom
is Over de gansche uitgestreklheid des eilands in deze zone meer
algemeen verspreid dan eenige andere, en overtreft in individuen-tal
alle andere boomsoorten ; hlj heeft kleine en, even als het geval is met
alle soorten van dil geslacht, ja, der familie, tevens dikke, leörachtige,
slijve bladeren, met glimmende oppervlakte, die eene digt bebladerde
kroon vormen; deze strekt zieh minder in de breedte uit dan die