
m a i i a i ì i W m
i
h i
I
I
ì
- li'' i,
Deiclo zone. 5 4 0 Twcode gobieci.
dampzuilen hier in eene verticale rigting opwaarls, eklers worden zij in eene
(Iwarsclie rigting ten opzigte van den wand uilgedreven, — en tusschen dezen
rand en liot slandpunt, waarop wij ons bevinden, ligt de gapende kolk, de
k r a l e r , welks menigwerf herliaaide uitbarstingen elken plantcnkiem heinde en
verre hebben vernietigd; aan die oorzaak raoet liet gémis van groenen dos
worden toegesclireven , de kaalheid, die wij hier ontwaren. In den ganschen omvang
des kelels stijgen danipmassa's in den vorm van witachlige, half doorziglige
nevelen opwaarts, waardoor het den reiziger slechts nu en dan gelukt
een Wik te werpen op den bodem des kraters. Hoogst gevaarlijk is hel zieh
op den rand der kolk te wagen ; menigwerf störten stukken er van in den
afgrond, want de rand bestaat aan deze zijde slechts uit zaàmgepakt zand en
g r u i s , terwijl verscbeidene spleten, die in eene evenwijdige rigling er mede
loopen , als zoo vele voorboden mögen worden beschouwd van nieuwe instortingen,
waartoe de geringste aardbeving aanleiding kan geven. — Deze gansche
noordwestelijke rand des kraters, die vroeger een plat vormde , waarop Ik
in 1837 mijne teekening van den krater ontwierp, is bij gelegenbeid van
eene der vier uitbarstingen, welke de G.-Goentoer van 1840 tot 1843 onderging,
werkelijk ingestort en verdwenen, zoodat er geen spoor van overig was,
toen ik den berg in 1844 voor de tweede maal bezocht. (Vergelijk bladzijde93
der ll<ie afdeeling,)
TWEEDB GEBIED.
GRASVLAKTEN. MOERASSEN EN YEENGRONDEN.
Hoewel dit gebiiid eene zeer geringe uilgebreklheid bezit, verdient
het niettemin onze bijzondere aandacht, uilhoofde somraige
dieren en planten daarin eigenaai'dig te hiiis behooren, die noch
in de scbaduwrijke, hoogstammige wouden dezer zone, noch in
eenige andere zone worden aangetroffen. In de wouden, die vroeger
het onderwerp onzer beschouwing hebben uitgeniaakt, liggen
hier en daar brennen van mineraal- of van zoet waler, moerassen
en kleine meren, waarvan de met gras begroeide zoom somtijds
eene aanraerkelijke uitgestrektheid verkrijgt. Op gelijke wijze heeft
insgelijks de bodem van vele beekkloven op enkele plaatsen eene
meerdere breedte, wordt deze tot een vlakken ,ketelvormigen dal-
Derde zone. 5 4 1 Tweede gebied.
grond van eenige uitgestrektheid, waarop geene woudboornen willen
tieren; de oorzaak van dit verschijnsel moet welligt worden
gezocht in de herhaalde overstroomingen, waaraan zij , na het
Valien van zwaren regen , leiken male zijn blootgesteld ; bovendien
vindt men te midden der oorspronkelijke wouden van sommige
streken opene plekken, waarop slechts gras groeit, doch waar geen
boom, geen striiik, wil gedijen, niettegenstaande een digt woud,
met scherp geteekende grens er van gescheiden, dezeWen in hel
rond omgeeft. De horizontale gesteldheid des bodems dezer plekken
duidt aan, dat zij de gevulde bekkens zijn van vroegere meren.
Dergelijke streken worden slechts zelden gevonden in Dosten
in Midden-Java, waar slechts kegelbergen tot in deze zone
oprijzen , — herbaaldelijk is zulks daarentegen het geval in West-
Java, alwaar ter hoogte van 4 à 6000 voet uitgestrekte hooglanden
worden gevonden, als, bi.] voorbeeld, zuid- en zuidwestwaarts
van het plateau van Bandong, welke streken de wilde stier en de rhinoceros
tot hun lievelingsverblijf hebben gekozen. Zij zijn dagreizen
ver met digt gegroeide wouden bedekt, waarin, behalve vele kleine
moerassen, meren en grasplekken, twee grootere waterhekkens
worden gevonden, namelijk, de beide eersten, welke ik hier
zal opnoemen. Deze zijn: 1". de Telaga-Palengan aan den westelijken
voet des G.-Patoea, welk meer 4790 voet boven den Spiegel
der zee ligt. Ziet men van den top des G.-Patoea op dit meer neder,
dan doet zieh de met gras begroeide oever aan het oog voor
als een helder gekleurde, geelachlig groene zoom, die den spiegel
van het meer Scheidt van het onmetelijke, donker groene
woud, dat alles heinde en verre bedekt. (Zie lager de heschrijving
van een gezigt op de Telaga-Patengan.) — 2°. De Rawa-Gédé, welke
de oorsprong is der noordwaarts vlietende Tji-Taroem, en de Rawa-
Tegal badoeng, waarin de zuidwaarts stroomende Tji-Tarik ontspringt.
Deze beide Rawa's bedekken te midden der wouden een
groot gedeelte van het vlakke dal, hetwelk den voet van den G.-
Wajang van dien des G.-Poentjak tjai en Pepandajan Scheidt. Zij
zijn gelegen ter hoogte van ongeveer 4500 voet; een vlakke, met
woudgeboomte bedekte strook lands ligt tusschen beiden, zoodat
zij eigenlijk slechts een geheel uitmaken, niettegenstaande zij de