
'.•;f(i J
. !
If " r-
: . i l
>1 i
J '
i Si
f" m
Tweede zone. 4Ö8 Tvvoecle gebied.
zijn, en (7/iamae6«a;t<s-struiken, die door hunne lange, neérwaarts
hangende bloemtrossen zoo zeer zijne aandacht boeiden, maar bovenal
aan de fraai gevormde Pimnga Kuhiii, die allerwege uit het
kreupelhout oprijst, of aan de sierlijke scherm van een boomvaren,
welke zieh als een dak uitbreidt en hier en eiders zijne blikken tot
zichtrok. Als zekerniag worden aangenomen, dat in hei kreupelhout
der wouden in deze zone de Rubiaceen, zoo wel in tal van soorten
als in tal van individúen, boven anderen de overhand hebben.
Op den vochtigen bedem van Iiet woitd , die begroeid is
met de zoo even genoemde struiken, en waarop het loofgewelf
der vroeger vermelde hoogstammige boomen zijne schaduwen
werpt, ontkiemt eene raenigte kleine, kruidachtige gewassen. Men
raoet zieh bukken , over den bodem kruipen onder het laag afhangende
loof der struiken, om de kleinere gewassen,debloemen
te zoeken of de plaats op te sporen, waar de grootere planten
hunne wortelen in den bodem hebben geschoten. Ook hier is alles
met een welig groen kleed overtogen, geene enkele kale piek laat
zieh bespeuren. Hier verheft Angiopteris evecta Hoirm. zijne
groote waaijerbladeren, — hier is het, dat Gleichenia Hermanni
R. Br, - (Mertensia dichotoma wiiid.) dikke, ondoordringbaar dooreengewarde
beddingen vormt, — waar-Grammitis totta Presi.,
Aspidium-soorten en honderden van andere varenkruiden den grond
met zulk een digt gegroeid weefsel bedekken, dat nergens een spoor
der bruinkleurige, humusrijke aarde is waar te nemen. In plaats
van grassoorten, die hier niet voorkomen en mossoorten, die
hooger bergopwaarts veelvuldiger worden gevonden, groeijen hier
verscheidene Lycopodium-soorten, vooral de meest algemeen voorkomende,
meest verspreide soort, L. atroviride waii., en na deze
L. cernuum L. ; zij komen zoo talrijk voor, zij schielen zoo
digt en, regtstandig nevens elkander op, dat de ruimte, welke
tusschen de stammen der boomen en struiken overblijft, zieh aan
het oog voordoet als eene grasmat. Op dezen vochtigen, met
Lycopodien bedekten bodem des wouds verhelfen zieh hier en daar
in menigle de fraaije, hemelsblaauwe bloemen eener plant, die
men aan den vorm harer kelken en het purperroode, dat den
onderkant harer bladeren kleurt, op het eerste gezigt herkent;
i s m s i i a s i Ä ä ä ^ s ^ Ä i a i mum i t á i W i r
Tfr-
Tweede zone. 'l'weede aobied.
. }
!i ' 1
het is Daon koekoeran Scutellaria indica L. ; — op andere
plekken ontwaart men de bladkruiken van Daon gending: Nepenthes
gymnamphora Reinw. (vergelljk bladz. 3 5 8 ) , welker ranken
niet slechts in het rond over den bodem kruipen, maar tot op
eene geringe hoogte legen het geboomte opklimmen, terwijl eiders
1 à 2 voel hooge Commelineen : Follia elegans en thyrsiflora Hassk.
(Tradescantia aiior.), worden aangetroffen, wier helderglimmende,
kobaltblaauwe bessen de blikken des reizigers tot zieh trekken.
Dergelijke blaauwe bessen groeijen insgelijks aan Dianella montana
131. (Asparagineae), een plantje met grasachtig lange bladeren, dat
in grooten gelale in deze wouden wordt aangetroffen. De sierlijke
Loxotis obliqua r. Bi-, (Rinchoglossum aiior.), behoorende totdefamilie
der Scrophularineae , die meer afzonderlijk tusschen de vorigen
groeit, wordt echter in grooten gelale gevonden; deze plant herkent
men onmiddellijk aan bare lange bloemaren, aan hare naar
eene zijde gekeerde, afwaarts hangende blaauwkleurige bloemen,
naar beneden gerigle scheeve bladeren en hun sappig groen. (1)
Vooral op vochlige plekken in het woud vindt men eene menigte
Impatiens leptoceras waii. (Balsamina micrantha aiior.), met bare
rozenroode bloemkroonen ; deze en verscheidene andere soorten
van hetzelfde geslacht mögen gerekend worden te behooren tot die
planten, welke over de gansche uitgestreklheid des eilands in
deze en in de volgendo zone het meest algemeen zijn verspreid.
Op enkele plaatsen wordt de reiziger verrast op het zien van
kleine, reukelooze vioolljes, Viola palmaris Ham., en anderen, terwijl
hij eiders kruid- en halfstruikachtige Cyrtandra-soorlen, C. pilosa,
nemorosa, coccinea BI. en andere Bignoniaceen waarneemt, wier
gele of roode bloemen den bodem van het woud ten sieraad slrekken.
Onder deze laatstgenoemden trekken zijne aandacht Aescynanthus
pulcher jvisn., door de levendige scharlakenroode kleur zijner
groote, pijpvormige bloemen, zoomede A. radicans jack., maarbovenal
Aescyn. longiflorus Waii. (Aeschynanthus aiior.), die met zijne
wortelschietende stengels allerwege op levende of doode, halfver-
(1) Deze plant wordt het meest aangetroffen op de voohtige aarde der sohadu\Trijke
ivouden in deze zone ; men vindt haar echter insgelijks in de vorige, heete zone, bij voorbeeld,
op rulnon, oude muren, doch norgons eiders dan op zeer lommerrijko plaatsen.
•it ^
Í 'l