
1
IFS
7íl
.1 i
i' J.»
. I 1
Twcetle zone. 46i Tweedtì gebicd.
en nigrescens bi. , opwaarts en doen zieh aan het oog voor ais
lange, groene banden, die aan loodregte zuilen zijn bevestigd; —
op andere plaatsen hangen de lange, slappe aren van Lycopodium
Phlegmaria L. in dikke bundels van de takverdeeling der stammen
afwaarts, tervFijl Niphoboliis lissus Bi., Anthrophyum Boryanum
Kauif. , Acrostichum-soorten, benevens eene groole menigte andere
varenkruiden, dikke beddingen om de takken der boomen vorraen.
In het midden der laatslgenoemden ontwaart nien hier en daar
Cyrtosia javanica bi. en andere Orchideen, die gewoonlijk met schoon
gekleurde bloemen prijken. In de volgende zone echter is het aanlal
varenkruiden, Orchideen en mossoorten aan de takken van het
geboomte véel grooter dan hier het geval is, alwaar daarenboven
op den bodem groeijende mossoorten worden gevonden; hier daarentegen
, in deze tweede zone, treft men een grooter tal van varenkruiden,
die op den bodem groeijen en paddestoelen aan, welke
zieh ontwikkelen op oude, nog levende stammen , benevens op
doode, in meer of mindere mate vermolmde stammen. Nergens
op Java, noch beneden, noch boven deze zone wordt zulk een
tal van paddestoelen gevonden ais hier in de oorspronkeUjke wenden
dezer zone, welke thans het onderwerp onzer beschouwing
uitmaakt. Deze aanmerking geldt evenzeer ten opzigte van het tal
van Individuen eener soort, als omtrent het aantal soorten, dat
hier wordt gevonden.
Tot de uitstekendste en eigenaardigste vormen der Javasche
paddestoelen behooren verscheidene Phalloideen, Xerotus indicus,
Cymatoderma elegans en Trichocoma paradoxum jungh , Thelephora
Ostrea Nees en Thelephora princeps Jungh., welke laatstgenoemde
niet zelden eene middellijn van 3 voet bereikt; Polyporus xanthopus
Fr., op welks centrale steel een trechtervormige hoedgroeit,
die, even dun als papier, veerkrachtig-buigzaam is; wijders Polyporus
amboinensis Kr., met een langen, zijwaarts gerigten steel;
deze paddestoel groeit in eene horizontale rigting van den boom
en kenmerkt zieh door de zwarte, glimmende kleur van zijnen
steel en hoed, die als het wäre met vernis is bestreken. Uithoofde
van zijn vorm wordt hij door de inboorlingen Tjamoer (d. 1.
paddestoel) sentok (d. i. lepel) geheeten, en aan het monsterach-
SteÄiaiii^BiXSSsi m mm á m m s
i T
i II.
Tweode zone. 465 Twoede gebiod.
tige uitwas, waarbij de rand in lange stralen uitloopt, geven zij
de benaming van Tjamoer tangan setan, d. i. duivelshand
(Polyporus pisachapani Nees). Behalve deze vormen, welke in de
tropische streken eigenaardig te huis behooren, treft men op bijna alle
tot verrotting overgaande boomstammen vele andere zwammen,
die in Europa voorkomen, als Sphaeria Hypoxylon l , polymorpha
Pers., eene groote menigte andere Sphaerien, Exidia-soorten,
Polyporus fomentarius Fr., die eene dikte en breedte van verscheidene
voeten verkrijgt, benevens eene menigte groote en kleine
Polyporus en Daedalia-soorten, die kurk- of lederachtig van aard
zijn. Buitengewoou welig is hun wasdom; somtijds vindt men twee
individúen van Tjamoer sentok (Polyporus amboinensis) in eene
horizontale rigting aan den stam van een boom, die niet nevens,
maar boven en digt blj elkander groeijen, waarbij het Hymenium
van den eenen paddestoel, die het hoogst Staat, naar boven en
van den anderen naar beneden is gekeerd. Van de vleezige, voornamelijk
hoedvormige paddestoelen (Agaricini), die voor een gedeelte
op den bodem groeijen en niet gedroogd kunnen worden,
welke bij gevolg onderzocht en afgebeeld behooren te worden ter
plaatse waar zij groeijen, hiervan zijn nog weinige soorten bekend.
Men zou zieh echter ten zeerste vergissen, indien menvermeende
hieruit de gevolgtrekking te mögen afleiden, dat zij of niet, of
slechts zelden in de flora van Java voorkomen; het weinige licht,
hetwelk over dit gedeelte der ñora van alle tropische landen is
verspreid, moet voornamelijk worden toegeschreven aan de volgende
oorzaak; de meeste reizigers vinden in deze landen zulk
een rijkdom van voorwerpen, die als om strijd hunne aandacht
boeijen, dat zij tot heden geen tijd aan het onderzoeken der paddestoelen
hebben gewijd. In de oorspronkelijke wouden dezer zone
heb ik, behalve de reeds vroeger opgenoemden, in menigte gevonden:
Agaricus, Cantharellus, Merulius, Tremella, Clavaria, Boletussoorten,
b. v., eene soort, die volkomen overeenkomt metB. luridus.
Morchella deliciosa Fr., Peziza, Bovista-soorten, Lycoperdon
giganteum Batsoh., Aethalium flavum. Scleroderma, Arcyria en
Teichia-soorten; zelfs Agaricus emeticus Schaeff, met zijn bloedrooden
hoed, heb ik raenigwerf aangetroffen. De grootere, vleezige padde-
.'säí'.t i' i
I Ii
r