
-^IfflMiÉi
Vierde zone. 614 Eeiiig gebied. Vierde zone. 61Ö Eenig gebiod.
land der palmen, aan den gloed der tropische zon dan een enkele
boomvaren, Alsopbila lanuginosa, die hier en daar zijn kleine
scherm hoven het loofdali van het woud verheft. Eene koele,
drooge lucht waait ons hier van alle zijden toe; alle boomen,
die wij hier ora ons zien, zijn dwergachtig klein en herinneren
ons door hunne overeenkomst in vorrn, aan ons noordelijk
vaderland. Hun loofdak weift zieh echter zoo welig over den
rand des kraters, zij dalen längs den rotswand zoo ver
al'waarts, worteleii op de smalste voorsprongen, Schieten
opwaarts uit de naauwste relen van het gesteente, — op hunne
kleine schermen ontluiken in zulk eene groote menigte defraaije,
nimmer verwelkende bloemen, dat de eenzame scbouwplaats der
verwoesting , de zwarle lava-blokken , de grijskleurige trachietwand
op deze wijze met groen en bloemen gesierd, zieh aan het
oog nog liefelijker, nog schooner vooi-doen dan een Rasamalawoud,
of een trotsch palmbosch van het diepland. De scherpe
tegenstelling tusschen de doode rots enhel frissche, jeugdige plantenleven
maalt ons hier een beeld, betwelk op de on twakende ¿ewiegelijkt,
dat sieraad der noordelijke landen, raaar welk schouwspel de bewoner
van het beete keerkringsland nimmer geniet. Wij staan slechts
tienduizend voet boven gindsche palmbosschen, wij zijn slechts
eene halve dagreize van hen verwijderd en toch bevinden wij
ons hier in eene gansch andere wereld!
llithoofde de avond reeds begint te vallen , veroorlooft de gevaarlijke
rand niet dat wij hier lang verwijlen. De zon gaat onder;
zij beschijnt nog slechts de eene zijde des kegels, die op de andere
zijde eene lange, donkere sehaduw over de wolkenzee werpt.
De koude neemt band over band toe. Kleine vlugten gele vogelen,
ter grootte van een kanarievogel (Fringilla? sp.) naderen ditoord;
zij vliegen, tjilpend, laag längs den grond door het struikgewas,
waarschijnlLjk cm hunne nesten te zoeken en zieh ter rüste te
begeven. Op de luisterrijkste wijze gehuld in vurig goudkleurige
wölken, verdwijnt de zon voor onze oogen; bare laatste stralen
schiet zij door de openingen dier wölken, om nog een zacht,
roodkleurig licht op den uitgetanden rand des kraters te werpen.
Zijne kolk is reeds in nachtelijk duister gehuld. Met het ondergaan
der zon vallen ook de nevelen. Zij dalen steeds lager, pakken zieh
meer en meer zaraen tot eene golvende, witkleurige wolkenzee, die
de hellingen van het gehergte omringt en de bewoonde aarde —
de laaglanden des eilands — voor onze blikken verbergt. In gelijke
male als de wölken dalen, neemt de helderheid der boogereluchtlagen
toe. Nog is de zon niet geheel onder den horizon gedaald ;
zij werpt nog eeu flaauw schijnsel op den rand des kraters, terwijl
eene grijskleurige scheniering al het overige gehergte bedekt en
de sterren reeds inhet blaauwe uitspanselfonkelen. De temperatuur,
welke een half uur vroeger nog 8,4''R. bedroeg, is tot 3,8°R. gedaald.
Het is thans koud naar ons gevoel. In het woud beweegt
zieh niets behalve een enkel dier , dat nu zonder geruisch in de
duisternis rondsluipt. Hebben wij er reeds vroeger een bewijs van
gevonden, dat roofdieren in de groote huishouding der natuur
overal worden aangetrolTen, waar andere dieren voorkomen, die
van plantaardig voedsel leven, — de lezer herinnere zieh slechts de
valken, die wij door den krater zagen heenzweven, — wij zien zulks
hier op nieuw bevestigd. MuslelaHenrici Temm., een dier, dat veel overeenkomst
heeft met een marter, zoo groot als een grootekat, doch
veel langer en slanker gebouwd, bruin van haar , met lichtkleurigen
hals en donker, ja somtijds zwart achterlijf en staart,leeft op Java
uitsluitend op hooge bergtoppen (1); stil sluipt het tusschen
de boomstammen en struiken been, waar het eene weerlooze
prooi vindt in Turdus fumidus, en de nesten der onschuldige
duiven plündert, die het opzoekt in het struikgewas. Menigmaal
heeft men gelegenheid deze Mustela te Schieten, indien men haar
in een rhinocerospad beloert.
De nacht is thans volkomen gedaald. Verre beneden ons, branden
de wachtvuren in de nabijheid onzer hutten ; zij werpen een roodachtig
schijnsel op den zoom des wouds, dal de graspiek omgeefl.
Riglen wij onze schreden naar gindsche Streek. In de eenzaamheid
der wouden, in de stille des nachts is het ons dubbel aan-
(1) Eene zeer verwante soort van dit geslacht, M. Hardwiokii Horsf. (M. ilavigula
Bodd.) vvordt in Bengalen in zeer laag gelegene streken aangetrolien. üitgenomen den
Rhmoceros, is Mustela Henrici op Java het eenige zoogdier dat zieh voortdurend ophoudt
op do hooge bergtoppen.
: fc • j>
f. •••