
.•-«.«8M*. »«I..J. •-Ol
«1
ficrste zone. Eerste gebioii.
hoogte van 10 à 25 voet bereiken en waarvan de houding zoo
lioogst cigendomraeUjk is, dat er in het gansche planlenrijk geen
ander voorbeeld van wordt aangetroffen. Zij hebben bij de Maleiers
den geslachtsnaam Manggi of Manggit — somtijdsworden
zlj Tongké gelieeten — en bij de Javanen dien van Bäkoe of Tandjoeng,
terwijl zij verder worden onderscbeiden door nifddel van
verschillende bijnamen ; deze worden echter zoo lierhaaldelijk de
een voor de andere gebezigd, dat ik het onnoodig heb geacht die
le vermelden.
Op Java groeijen de volgendo zeven soorlen : Rhizophora mucronata
Lain. en conjúgala l. — Bruguiera gymnorrhiza Lam., cyllndrica
en Rumphii Bi. , benevens Kanilia parviflora en caryophylloides
ß . ; veelal worden twee of meer soorlen hijeen gevonden,
doch immer zoodanig,dat eene derzelven de overhand heeft in het
hosch, dal zij vormen.
De stam van deze eigenlijke Rhizophoren bereikt den grond niet,
waarop hij groeit. Zij staan als het wäre op sielten, — op luchtwortelen,
— die slraalvormig van het ondereinde van den slam benedenwaarts
loopen en, wel is waar, zieh lijnregt uitstrekken even als
de Sparren van een dak, maar zieh te gelijker tijd herhaaldelijk
vorksgewijs in takken verdeelen. Staan zij gedurende het vloedgetijde
ZOO diep in het water, dat slechts de eigenlijke slam met
zljne bladerenkroon boven den Spiegel er van zigtbaar is, zoo
vormen zij gedurende het ebgetijde een ondoordringbaar palissadeawerk
van takken, wortelen, die elkander in alle rigtingen doorkruisen,
dal op een stinkenden modderbodem groeit, wemelt van
zeedieren van allei'lei soort als Oesters en andere schelpdieren, spartelende
visschen, hermiten-kreeften (Pagurus, verschillende soorten)
Hololhurien en andere Tripang, zeeegels en dergelijke Echinoderraen.
Eene ontelbare nienigte van Periophthalmus (verschillende
soorten), eene hagedisachtige visch, springt hier en huppelt 3 à 4
voet ver met groote snelheid en in alle mogelijke rigtingen op den
modderbodem rond. Ligt ginds in een ondiepen modderpoel, die
nog niet is ledig geloopen , de vraalzuchtige krokodil,de zoogenaamde
kaaiman : Crocodilus biporcatus Cuv., s. B o e a j a , j. Bad
j o e l , waar hij van aas verzadigd uitrust, of op eene levende prooi
Jievste z.one. 20/ Eorste gebied.
loert, daar boven ons zweeft de Falco (Haliaétos) leucosternos
Gouid., in kringen door de lucht, den bespiedenden Mik op elken
visch gerigt, terwijl gansche scharen van sneeuwwitte reigers,
Ardea nigripes Kuhi, etv.iiass., op het loofgewelf zitten en insgelijks
uitzien naar voedsel, naar gedierte, dat door de zee op den bodem
werd achtergelaten. Met statigen, afgemeten tred waadt de Dominò,
Ciconia capillata Temm., längs het Strand. — Even ongezond als hier
de dampkring, even afzigtelijk en ontoegankelijk als de bodem is,
waarop het geboomte woi'telt, zoo schoon en levendig doet zieh
het groen aan het oog voor, zoo liefelijk zijn de kroonen der digt
inééngegroeide, rondachtige boschjes, die zieh boven het water of
den modderbodem verheffen. Lange haauwvruchten hangen als
peulen aan de Iwijgen van dit geboomte en groote bloemkelken,
gelijk die der Bruguiera Rumphii, waarvan de roode kleur met
die van de schoonste hyacinthen overeenkomt, fonkelen tusschen
de meerendeels glimmende, leérachtige bladeren.
Hier en daar groeijen tusschen de eigenlijke Rhizophoren vier
boompjes of groote struiken, die tot andere familien en geslachten
behooren; zij wassen echter onder gelijke omstandigheden op een
dergelijken, van tijd tot tijd onder water gezetten moerasbodem als
de vroeger genoemden, maken derhalve een gedeelte uit derRhizophora
wouden. Gelijk de elzenboschjes vei'heft zieh B ida t a : Sonneratia
acida L. fii. ; fraaije, rondachtige kroonen Vorrat Kaj oe api
a p i : Avicennia tomentosa l. en alba hi. , terwijl Aegiceras majus
Gartn. (obovatum auct. ) , waaraan dezelfde naam wordt gegeven
en die insgelijks Troentoeng wordt geheeten, op andere plekken
digt inééngegroeide struiken vormt, in wier bladerenki'oonen
de witte, blinkende kleur der schermvormige bloesems zigtbaar is.
BE STRUIHEN , WEIUKE Iii SB NABIJHBID DER RHIZOPHOREN
groeijen, zijn de navolgende; zij behooren tot het gebied der
halfzihe kustmoerassen, •— tot de moerassen met brak water, die
niet meer door het zeev/ater worden overstroomd. Zij vormen
gewoonlijk eene moerasstrook, gelegen aan de binnen- ofdelandzijde
van het Rhizophora-woud, ja, maken er hier en daar een
gedeelte van uit, ter plaatse waar het laatstgenoemde is afgebroken
; dan bedekken zij menigwerf uitgestrekte moddervlakten, die
5 l|| 5 •
'It
q,
If,