
- . r. Bili'-
- 1" i
Twcedo züiio. 458 TwoolIu gchiuil.
de lìotlem beclekt nict cene menigte groole, snceawwiUe l)loemen,
die in hot roiid verslrooid liggen, of men herkeiil lieni aaii zijiie
oneffene, geberstene schors, terwijl liij zieh reeds iti de veile
laal onlwaren aan de doiikerkleiirige , digt gegroeide loofkroon,
die zieh verhefl op slaligen, zuilvormig gegroeiden slam, ter
hoogle van 60 à 80 voet ; de rozenkleurige lint van heljeugdige
loof van dezen boom doet hem reeds op een groolen alsland in het
oog Valien. In de nabijheid der Poespa-boomen groeijen gewoonlijk
Ki sapi of Ki maugal : Gordonia excelsa dg. (Schima excelsa
Hoinw ) en Pyrenaria serrala Bi. , welke beide veel overeenkomst
mei de vorige soorl hebben, doch meer afzonderlijk worden gevonden.
De hoog oprijzenJe, zuilvormige slam der Gordonia excelsa wordt
door de inboorlingen dikwerf geveld, iiilhoofde van het fijne,
harde, roodkleurige houl, dal hij opleverl; dil is eveneens het
geval met Gadok s. : Uischoffia javanica bi. , behoorende toi de familie
der Terebinlhaceae (Rnlaceae aiior.), welks houl raet dat van den
vorigen boom veel overeenkomst heeft, be,nevens Poön bajoer s.
Plerospermum lanceaefolium Roxb., uil de familie der ii^if/jimaceae;
deze hoomsoorl herkent nien zeer liglelijk aan zijne eerder breede
dan slanke gedaanle, aan het roestkleiirig-zilvergrijze vili, dal
den onderkant zijner bladeren bedekt, waardoor de loofkroon,
op eenigen afsland gezien , een wilachlig bruinen tini verkrijgl.
In het diglsle, schaduwrijksle gedeelte van het woud, dal deze
boomen vormen, wordt hier en daar nog eene enkele Acacia:
Pithecolobium Clypearia Bemh. , aangelroffen , die zoodanig verholen
Staat tusschen het opgenoemde geboomle, dal het gevinde loof
slechts den opmerkzamen beschouwer in het oog vali. Ilij onderscheidt
zieh van andere er mede overeenkomende Acacia's op Java
door zijne groote bladeren, welke langwerpig, scheefhoekig
Vierkant (rhombisch) van vorm zijn.
Op eene gelijke hoogte, waar in Wesl-Java deze fijn gevinde.
Acacia groeil, bij voorbeeld, aan de hellingen der bergen G.-Salak
en Gedé, wordt in Midden-Java, op den G.-Oengaran eene andere
soort gevonden, die groole, helder glimmende bladeren heeft, namelijk,
Poön manggir;. : Pithecolobium Jnnghuhnianum iJenth.;
hij behoort tot de prächtigste boomsoorlen van Java en is in de
T w e e d e zone. 459 Tu'oedo gcljied. Ï
S il,
maand April in den ganschen onivang van zijne loofkroon bedekt
mei groole, kogelronde bloemhoofdjes, welke mei het schoonsle en
zuiversle karmijnrood zijn geverwd. —Minder fraai, maar nulliger
dan de vorige, is Kondang s.: Ficus {Sycomorus) cerißua (1)
een boom, welke in West- en Midden-Java binnen de gansche
uitgeslreklheid dezer zone, wel is waar verslrooid tusschen hei
overige woudgeboomle, doch in groolen gelale wordt aangelroffen.
Hij kenmerkt zieh door een melkachtig sap, dat eene wille kleur
heeft, eene zeer groole overeenkomst bezil mei dikke melk, door
den invloed der luchl niet verhardt, maar vloeibaar blijfl en zijne
wille kleur behoudt. Geefl men eenige insnijdingen in de schors
en in den hast van den boom, dan laat zieh op die wijze eene
groole hoeveelheid sap verzamelen, zonder dal zulks den boom
eenig nadeel veroorzaakt. Ik liei eene hoeveelheid sap in eene
Bamboesbuis opvangen en zette dit, in een ijzeren kelel, op een zacht
Yuur. Door eenvoudige verdamping der walerachlige bestanddeelen
verkreeg ik op die wijze öO (vijflig) procenl zuiver, hard, niet
veerkrachtig was, dat aanvankelijk helder grijs, wilachlig van
kleur was en door bleeken weldra hagelwil werd. Uit dien hoofde
verdient deze boom te regt den naam van wasgevende vijgenboom
(F. ceriflua) ; het aankweeken er van mag om deze reden
als zeer wenschelijk worden beschouwd. De inboorlingen van vele
streken in het westelijke gedeelte des eilands kennen deze eigenschap
en bereiden eene groote hoeveelheid was uit het sap dezer
boomsoort, dat door ben aan de markt wordt gebragt. Men mag
niet onopgemerkl lalen, dat verscheidene andere, dergelijke Ficussoorten
bij de inboorlingen bekend zijn onder de benaming Kondang,
waarvan het sap de bovenvermelde eigenschap echter niet
bezil.
De hier opgetelde boomsoorten mögen beschouwd worden als de
physiognomische hoofdvormen der oorspronkelijke wouden in deze
(1) De benaming Ficus gummiflua Miq. (Plant. Jungh, bladz. 64), ten gevolge eener
vergissing aan dien boom gegeven — de étiquette was verkeerd gelezen geworden , uithooFde
zij onduidelijk was gesclireven , — moet op de boven vermelde wijze worden veranderd.
Ter aangehaalde plaats, regel 7 en 8 van onderen, schrappe men de hier cursief
voorkomende woorden uit: succus mox indurescem, elasticus, zoo mede op bladz. 8 eu 9
de woorden: racemose (tili spicae oryzae] fructificans, welke insgelijks uit eene verkeerde
opvatting der étiquette zijn voortgevloeid.
« i
3IÎ' ;
a-L'l.
1
5i