
r i
lilorstc zoiio. 256 Kultuur.
Uvaria Biirahol ni , die mede veelvuldig in het wild voorkonil.—
Namnam: Cynometra cauliilora L. — P a n g i , s. P i Ij oeii g, j. Poe-
I j o e n g : Pangium edule itenw.; deze boom wordt op vele plaalsen
iiog ter hoogle van 3000 voet aangetroffen. — Oeni: Antidesma
Bunias L., een zure, doch smakelijke vrucht. — R andj i : Dialium
ludum L. — Tjérmé: Cicca dislicha L., waarvan de zure vrucht
vooral geconfljt wordt. — lilcine v ruc l i tboome n ©f struiSiean ,
die lusschen de grooteren groeijen, zljn de volgende. B o e a h s aoe h :
Achras sapota L., de West-Indische mispelbooai, die ter naauwernood
eene hoogte bereikt van 10 voet. — Delima: Punica Granatum
L., de granaatappelboom. — Boeah salak: Zalacca edulis
Reinw., de kleine rotan-achtige palm. — Nanas: Ananassa sativa
Lindi. ; de ananas wordt gebezigd tot omheining van tuinen van geringe
uitgesti-ektheid of van gedeelten van grootere tuinen en daarenboven
regelmatig in het veld aangekweekt. — Papaja, Carica
Papaya L,, de meloenboom, welke, even als de Pisang-struik, s.
T j a o e , j Gedang, Musa paradisiaca L., allerwege in groepen
rondom de hutten groeit, ja, die men zelfs in het kleinste dorp bijna
altijd aantreft.
BOOMEN-, DIE AAN DB INBOORI.INGBN TOESFIJ S , KRUID SRI J ,
voor hunnen rijstschotel opleveren. Tot deze soort behooren voornamelijk
te worden gerekend de drie volgende boomen, die peulvruchten
dragen, wier zaad een zeer sterken, knollookachtigen reuk heeft en mot
bijzondere graagte door de Inländers wordt gegeten. Pé t é , j. Goedé:
Parkia biglobosa ßenth. (speciosa Hort.Bogor.); uithoofde van zijii fijn
gevind gebladerte mag deze boom tot de allerfraaisten worden
gerekend en gering is het getal dorpen, waarin hlj niet wordt
gevonden. — Djengkol; Pithecolobium bigeminum Mait. (Inga
wma.) heeft een even fijn gebladerte als de voorgaande. Een gelijke
naam (Djengkol) wordt gegeven aan de Albizia lucida Bemh. ; de
bladeren van dezen boom zijn grooter en blinkender, maar zijn
zaad komt met dat van den vorigen overeen. — Mèninjo, s.
T a n g k i l : Gnetum Gnemon L., waarvan niet slechts de vrucblen ,
maar insgelijks de bladeren als groente worden gebruikt. — Onontbeerlijk
zijn aan de inboorlingen, zoo mede aan zeer veleEuropeèrs,
de vruchteu van Tjabé: Capsicum longum oc , annuum i , fru-
Eerste zono. 237 Kiiltum.
tescens L. en andere soorten, louter struiken en halfstruiken, die in
Europa algemeen bekend zijn onder de benaming van Spaansche peper.
BOOMEK EN STRUIKEN, DIB OM HUNNE WEI IRIEKENDE BI.OESBMSI
WORDEN AANGEKWEEKT. Tjempaka : Michelia Champaca L. en
K è n a n g g a w a n g i : Uvaria odorata Lam., twee groote boomen, die in
geen enkel dorpsboschje worden gemist ; op elken Pasar (markt) en
Waroeng (gaarkenken of eetkraam, — eene rondom open staande
hut) ziet nien korven voi met groote, gele bloemen (Kembang) van de
Tjémpaka en groenachtige Kénangga-bloemen te koop gesteld , wier
geur nog sterker is dan van de eerstgenoemde soort.^—Ki badak:
Fagraea peregrina BI. — Kenangga aroi : Artobotrys intermedia
Hassk.; algemeen gebruikelijk is het, deze bloemen of die van.den
S i r i h g a d i n g : Nyctanthes arbor tristis L. , tusschen de kleederen te
leggen. — Tot versiering van het haar wordt K emban g tandjoeng:
Mimusops Elengi L., door de inlandsche schoonen gebezigd, maar
vooral de sneeuwwitte bloemen van Ma l a t i : Jasminum sambac L. ,
die ook op de kaptafel van Europesche dames wordt gevonden. •—
T j é m p a k a zeylon: Myristica Horsfieldii BI. — Wijders Malati
t j o n g k i n g : Pergularia odoratissima Sm. en minor Andr., twee slingerplanten,
behoorende tot de familie der Asclepiadeae, Tjoel
a n g : Aglaia odorata Lour. en Olea fragrans Thun., worden tot hetzelfde
einde aangekweekt, waartoe nog Poedak : Pandanus
inermis Reinw. (odoratissimus Nor.) (1) mögen ' gebragt worden.
—- A55é<éM o p l}egi-s»afplasitsen, ten einde lommer' te
verspreiden over de woonstede der afgestorvenen, wordt gewoonltjk
de K ambodj a , s. S a m o d j a : Plumieria acutifolia Poìr., aangeplant;
het is een kleine boom, welks wijd afstaande, gebogene takken
zieh in den bloeitijd geheel bladerloos over de grafheuvelen nitstrekken,
die het oord der ontbinding met den geur zijner groote,
witte bloemen vervuU.
BOOMEN BW STRUIKEN, DIB TOT SIERAAD 'WORDEN AANGEKWEEKT
in tuinen, rondom de huizen, enz. — Djoerai (delaurierroos):
Nerium odoratum Un-,. en N. Oleander L.— Dj a r akt j ina:
l l i i f .
ß i'
ié-^i
fe 9- H/
(1) Kenmerlct zieh deze soort (inermis) door zijne hoogst welriekende bloemen, zoo
bezigt men de bladeren van P. latifolius , die , fijn gesneden zijnde, weldra een aangenamen
geur verspreiden.