
Ecrste zone. 248 Kultuur.
Naja sputatrix Remw., die in velden en tiiinen in de nabijheid der
dorpen zieh ophoudt, benevens Oelar bedoedak: Trigonocephalus
rhodostomen punicensa Remw., die in loramerrijke, vochtigeplaatsen,
voornamelijk in Bamboes-wouden wordt aan getroffen en voor welks
beet, die als zeer vergiflig doorgaat, groote vrees wordt gekoesterd ;
het gebeurt op Java echter hoogst zeldzaam, dat een inboorling te
nabij in aanraking komt met eene slang , zoodat hlj gebeten wordt.
Onschadelijk is dezoogenaainde Sawah-slang, Oelar sawah: Python
bivittatus Kühl et v. Hass., en P. reticulatus Schneider, die des nachts
de vochtige plaatsen , waar deze soort van slangen zieh voornamelijk
ophoudt, de oevers van rivieren en moerassen verlaat, en benevens
kleinere slangen, als Oelar ajer: Tropidonotus vittatus schi., vooral
gedurende den regentijd door dorpsboschjes, ja, binnen de huizen
kruipt, wier bewoners zij vrees aanjaagt door hare grootte, vooral
wanneer het volwassen individúen zijn.
Zelten wij ons hier in het dorpsboschje , vóór de landelijke woning
neder, terwijl de zon na een warmen, helderen dag dewesterkim
nadert. Het hooge bladerendak der vruchtbooraen, dat ons
aan alle zijden omringt, verhindert ons uitzigt en vermeerdert de
duisternis van den nederdalenden avond. Geen togtje wordt men
gewaar, geen blaadje ritselt in den wind. Hoog boven ons trekken
vliegende honden (Kalong's) door de lucht, niet in troepen,
maar afzonderlijk en toch volgen zij elkander zoo snel op, dat men
aan de verschillende rigting, waarin zij den dampkring doorklieven,
hei, aantal afzonderlijke scharen kan onderkennen ; zij vliegen
daarbij steeds in zulk een lijnregte rigting, dat het schijnt als
trokken zij naar een vooraf aangevvezen doel. Menigwerf gebeurt
het, dat verscheidene troepen in eene tegenover gestelde rigting
en op verschillende hoogte — even als voorwerpen, die over elkander
heen worden geschoven, — de eene boven de andere de
lucht doorklieven, zonder dat een enkele de troep verlaat, waartoe
hij behoort of van de eenmaal aangenomene rigting afwijkt. De
boomen, waaraan zij des daags als zwarte vruchten hangen, gelijk
wij vroeger reeds vermeldden , hebben zij nu verlaten; zij
spoeden zieh, om hun voedsel te zoeken, gewoonlijk naar het
binnenste des eilands, naar de vele mijlen van hier verwijderde
oorspronkelijke wouden, die zij vóór den invallenden nacht trach-
Kcistc zone. 249 Kultuur.
ten te bereiken. Zij kennen de plaats, alwaar een vruchtdragende
vijgen- of een Genitri-boom : Elaeocarpus angustifolius ßi., wordt
gevonden, welks vrucht voor hen eene groote lekkernij is.
Jlorgen, vöör de dag volkomen is aangebroken, zullen wij
hen van daar in eene tegenover gestelde rigting zien terugkeeren.
Omstreeks den tijd dat de Kalong's zieh uit de nabijheid der
dorpen spoeden, keeren de rijstdiefjes, die lieve, blaauwachtig
groene vogelljes, met roodachtigen snavel, naar het dorpsbosch
terug uit de velden, waar zij des daags rondfladderden. Zij zetten
zieh hij voorkeur in zekere boomen neder en wel in zulk eene
verbazende menigte, dat hun getjilp eindelijk in een luid geruisch
overgaat, dat een tijd lang aanhoudt, doch weldra bedaart.
De Schömering neemt steeds meer enmeertoe, ingelijkematewordt
het gegons der insekten allengs luider; het schijnt als hadden de tallooze
scharen van cicaden , kevers, muggen en andere insekten, die
zieh des daags in hetloofgewelfvan het geboomte schuilhielden,slechts
op het ondergaan der zon gewacht, om hun gonzend, tjilpend, klaterend,
brommend, fluitend, sissend, krassend, snorrend en knorrend
coneert met duizend koren aan te heffen. Het schijnt ons toe,als
had eensklaps elk blad van het gansche loofgewelf des wouds eene
stem ontvangen. Is de duisternis zoo zeer toegenomen, dat de glimwormen,
Lampyris sp. div., zigtbaar zijn, welke bij duizenden
door den dampkring zweven als dwaallichten, die fonkelen en
sehitteren als kleine sterren en door hun phosphorisch licht een
sehijnsel werpen op de naastbij zijnde voorwerpen, dan doet het
geluid der insektenkoren den ganseben dampkring trillen, en kan
men duidelijk 20, 25, ja, een grooter aantal verschillende klanken
vernemen, voortgebragt door verschillende soorten dier gevleugelde
musici; al deze afzonderlijke geluiden vereenigen zieh
tot een oorverdoovend tjilpend gegons, dat van tijd tot tijd
sterker wordt, zieh luider doet hooren, even als een geruisch,
dat allengs nadert en in kracht toeneemt, — en, als geschiedde
zulks op het sein eens onzigtbaren kapelraeesters, vervolgens weder
afneenrt, doch nimmer geheel ophoudt, (1)
(1) Dit gegons der insekten was mij menigwerf oneindig hinderlijker dan hetsteken der
moskieten, mu.ggen (.Njamoek), vooral wanneer ik des nachts naar rust, naar slilte in de
i ' 'i
'r,"
•
: ' ->
1 t • ifli