
Twccdü zone. 4G8 Tvvocde gebiert.
n
s J jf:
hemel, — dan ontwaakt al het gedierte tot een nieuw leven ea
allen, met uitzondering der roofdieren, begroeten luide den aanbrekenden
dageraad. Dan paart zieh aan het gebruis der watervallen,
die in de naburige kloven bergafwaarts störten, het geschrei
der langarmige Oewa oewa-apen: Hylobates leuciscus iiiig. , —
het gesuis der Buceros-vogelen, welke uit de hooger gelegene wouden
weder naar beneden vliegen en het gekweel van vele andere
vogelen, die, door de eersle stralen der zon gewekt, in de omliggende
boschjes hunne nesten verlaten. Van tijd tot tijd verneemt
men daarbij de bazuinstem van een paauw. De Oewa-apen treft
men in de wouden van 2 tot 5000 voet menigwerf aan, waar zij
zieh in talrijke troepen in het geboomte ophouden. Zoodra de zon
hare eerste stralen op het loofgewelf nederschiet, begint hetgansche
koor zijne stem te doen hooren, eerst langzaam en met langgerekten
toon zijn lied te verheffen: oehaeh, oehaeh,
oeh waeh, — allengs, sneller, krachtiger en op hoogeren toon
oeaeh — — — oeae, — — oeae, — een twaalftal keeren
achter elkander om vervolgens weder meer slepend, met längere
tusschenpoozen, oeae —, oeaeh, oehaeh
oeh-aeh oeh-waeh — oeoeh-waeaeh — zijn
lied te zingen, dat eindelijk verstomt. Na eene körte poos van
rust herhaalt zieh dat geschreeuw op nieuw uit honderde kelen
te gelijk , waarbij de zangers somtijds allen op ee«e« boom ziüen;
eerst een geruimen tijd na zonsopgang houden zij zieh voor goed
Stil. Gedurende den verderen loop des daags verneemt men weder
niets meer, dan de verschillende geluiden van eenige vogelen,
waar onder geene eigenlijke zangvogelen worden gevonden, het
diep koerend geluid eener duif, het geroep van een koekoek en
van tijd tot tijd het gegons van een bljenzwerm, die hoog boven
den grond snel door de lucht ijlt.
De RAWA-FLORA, welke in de vorige zone eene aanmerkelijke
uitgebreidheid bezat, is in deze tweede zone weinig ontwikkeld.
Men treft hier slechls twee raeren aan, die uithoofde
fli m
fn 1
Tweode zone. 469 Twcedc gebied.
hunner uitgestrektheid in aanmerking verdienen te komen, namel
i j k , de Tèlaga-Pandjaloe (zie de IF" afdeeling, bladz. 187), welke
geheel en al tusschen bebouwde oevers ligt ingesloten en de Tèlaga
Ngebél (zie bladz. 522 der IP" afdeeling), die omgeven is door
steil oprijzende bergwanden. Buitendien vindt men op den vlakken
bodem van het dal van Garoet en op het plateau van Bandong,
ter hoogte van 2000 à 2500 voet, kleine, ondiepe meren,
welke aldaar bekend zijn onder de benamiug Sitoe, welke noch toevoernoch
uitwateringskanaal hebben en derhalve in den eigenlijken
zin des woords tot de Rawa's — moerassen — mögen gerekend
worden. De Spiegel dezer meren ligt lager dan de omringende
vlakte; men vindt er dezelfde soorten van watervogelen, voornamelijk
3Ièliwi-eenden, als in de stilstaande waleren der eerste zone
werden aangetroffen, waarbij nog. verscheidene kleinere vogelen,
namelijk, Gallinula-soorten moeten gerekend worden, vooral 6.
orientalis Horsf., die zieh gemakkelijk laten herkennen aan de scharlakenroode
kleur van voorhoofd en snavel. Kikvorschen en visschen
worden hier in grooten getale gevonden , zoo mede zoetwaterschelpdieren,
die niet slechls in de opgenoemde meren, maar in alle
stilvlietende beken dezer zone talrijk worden aangetroffen ; het schijnt
zelfs, dat zij hier in grooter getal voorkomen dan in de vorige,
heete zone, en uit dien hoofde zal ik de voornaamste, ofde meest
algemeen verspreide soorten hier oplellen volgens mijne verzameling,
die D"". Herklots heeft beslemd: Ci/elosloma perdix Broder. en
oculus capri Word. , Ampullaria celebensis Quoy, Paludina javanica
V. d. ßusoh, Melania glans, terebra, semigranosa en semicancellata
T . d . Busch en unifasciata Mousson; — van de Bivalven, welke vooral
in vele breede, langzaam vlietende beken der zuidelijke neptunische
gebergten in grooten getale worden gevonden, verdienen Cyrena
orientalis Lam , violacea Brug. en zeylonica Chemn., genoemd te
worden. In de volgendo, koelere zone, waar bijna niet anders dan
bergstroomen met sterk verval worden gevonden, wordt het aantal
der zoetwaterschelpdieren aanmerkelijk geringer.
Op den Spiegel, zoo mede aan de oevers dier Sitoe's in Bandong
bespeurt men gelijke walerplanlen als wij vroeger in de eerste
zone op dergelijke plaatsen reeds hebben leeren kennen ; — Mar