
m
U . i
106
huiiner dorpen , en wanneer ginds in Tobah het dreunend geschal
der gong-gong's slechts wordt gehoord bij de ijsselijke viering der
onmenschelijke feesten, zoo worden hier, in den stillen avondstond,
wanneer de adera van den wind geen bhd meer doet ritselen
in Kokospalmen, noch andere vruchtboomen, de welluidende
loonen gehoord van den gamelan, — koewe koewe bedekt de
matten, die in het midden van het dorp op den grond zijn gespreid,
ieder mag naderen, ieder wordt gastvrij genoodigd, en ouden
en jongen, allen in feestgewaad gedost, stroomen naar de plaats
om zieh, onder vrolijk gekout, te verlustigen in het spei der dansmeisjes,
der Ronggeng's.
Groot is de natuur in al hare werken. Eene enkele wijziging
in den toestand eens lands , zoo als, b. v., de oorspronkelijke opheffing
eener nitgebreide streck tot eene hoogte van. 5 ä 4000 voet,
heeft eene oneindige reeks van andere wijzigingen ten gevolge
gehad, die zieb niet slechts in de onbezielde, raaar even zeer in
de bezielde natuur openbaren. Doch dit innige verband , dat tusscben
alle krachten der natuur bestaat, dien onderlingen zaraenhang, welken
wij tusscben alle verschijnselen waarnemen, die keten, welke alle
deelen van het gescbapene zaämverbindt, konden wij hier slechts
met een paar trekken malen. Keeren wi j , na deze körte uitweiding,
terug tot de beschouwing van de gedaante van Java.
Een gelijk onderscheid als wij opmerken in de hoogte van bet
gansche land, der basis, waarop de bergtoppen zieh verheffen,
in het aantal en in de verdeeling der kegelbergen op Java en op
Soematra, even aanmerkelijk, is bet onderscheid, hetwelk wij tusscben
de beide eilanden ontwaren, wat betreft bunne dalen en
de in de lengte uitgestrekte bergen, namelijk, der bergketenen.
Soematra kenmerkt zieh in zijne centrale streken door groote,
kanaalvormige lengte-dalen, die vele mijlen lang zijn en terwedersijde
worden begrensd door ee«e öerg'Aefe«, benevens door Vulkanen,
die gewoonlijk uit den kam der keten zelve oprijzen en zieh aan
bet oog voordoen als waren zij derzelver kegelvormige top. De
bodems dier dalen zijn bet, welke de schoonste gedeelten uitmaken
van de landstreek der XIII kota's, waarin bet meer van Singkara
ligt, van Raoe, Mandaeling, Angkola, ja, de boogvlakten van
Sipiroken Tobah, in noordelijk Soematra, zijn niets anders dan de
verbreede deelen dier dalbodems, welke door zoetwaterformatien,
ten gevolge van het gevuld geraken van voormalige meerbekkens,
zoodanig opgeboogd zijn geworden, dat de vlakten, die zij thans
vormen, nadat het water dier meren zieh hier of daar, in het
laagste gedeelte van het randgebergte , eene doorbraak, een uitweg
baande, bijna even hoog en op menige plaats werkelijk op gelijke
hoogte liggen als bare randgebergten. De Aik-Daoe is het overblijfsel
van een dergelijk meer.
Op de beide boogste, binnenwaarts gelegene bergketenen, welke
het centraaldal begrenzen, volgen in de meeste streken van Soematra
ter wederzijde, maar voornamelijk aan de zuidwestelijke
zijde, nog andere ketenen, twee, drie, vier, ja, somtijds een
grooter aantal bergketenen, de eene op de andere, welke allen
evenwijdig loopen, zoo ten opzigte van elkander als der lengte-as
van bet eiland; zij strekken ter grens aan dalen, die eene gelijke
rigling als bet centraaldal, doch eene-geringere breedte bezitten,
en welks bodera des te geringere hoogte heeft, naar gelang deze
dalen nader bij de kust gelegen zijn.
Dergelijke vlakke, horizontale dalbodems, de beddingen van
voormalige, thans ledig geloopene meerbekkens, wier water, tot op
eene zeer geringe boeveelbeid na, zieh een uitweg heeft gebaand,
worden er op Java slechts rfn'e gevouden: het plateau van Bandong,
bet Garoet-dal en de dalketel van Ambarawa (misschien moet
hiertoe insgelijks worden gebragt een gedeelte van het dal van
Kadoe) ; slechts het eerste der genoemde dalbodems komt in grootte
eenigermate overeen met die van Soematra, terwijl zij daarenboven
nog in dit opzigt van de dalgronden van het naburige eiland verschillen
, dat zij niet ingesloten liggen tusscben evenwijdige bergketenen
, welke nagenoeg overal, op alle punten, eene gelijke
hoogte bebben , maar daarentegen worden begrensd door de toppen
van aaneengescbakelde vulkanen; ten anderen dat zij niet allen
evenwijdig gerigt zijn ten opzigte der lengte-as van het eiland,
maar in eene daarvan verschillende, namelijk, in eene scheeve
rigling voortloopen. Op Java zijn deze bekkens hoofdzakelijk
gevuld geworden door vulkanische producten, door asch, zand,
I ' i
.'I