
ma
l
Si
122
tot lieL bcschoiiwen van de bijzondere deelen der lioogte-kaarL.
Op deze lioogte-kaart zijn de pimten, alwaar de twee stroomeii
Tji-Tandoei cn Serajoe, — aan de beide uiteinden, het westelijke
en oostelijke einde van liet voör de kust liggende eiland Noesa
kambangen, — hare uitwatering in zee hebben, aangewezen door
het teeken, dat wij hebben aangenomen ter aanduiding van
«Strand.» Beide centraaldalen hezitten eene groote overeenkorast
met elkander; zij hebben echter in hun bovenste gedeelte eene
bijna tegenovergestelde rigting, want het dal, waardoor de Tji-
Tandoei stroomt, strekt zieh uit naar het oost-zuidoosten, terwijl
het Serajoe-dal naar het west-ziiidvpesten is gerigt; in een verder
gedeelte van hunnen loop, wenden zieh beide rivieren zuidwaarts
heen.
Noordwaarts van dit laatstgenoemde dal verheft zieh allengs de
hoogste centraalketen van het gansche eiland, die, welke den
viilkaan Slamat met den Dieng veriindt. Zij beslaat niet uit veelvoudige
jukken, gelijk het geval is met het gebergte aan de westelijke
zLjde des Slamat, dat zieh uitstrekt van Malembong tot aan
Petoegeran; zij vormt daarentegen een enkelvoudig bergjuk, dat naar
de zuidzijde in terrassen afdaalt, en, eindelijk breeder wordende,
overgaat in de zeer oneffene, met heuvelen bedekte voorsprongen,
waarop de dorpjes Batoer, Pegoendangan en Karang kobar tusschen
aanplantingen van thee en tabak zijn gelegen.
Het hoogste, oostelijkste gedeelte van het Dieng-gebergte, de
Goenoeng-Praoe, vereenigt zieh in eene zuidoostelijke rigting met
een halfkringvormig jnk, «Goenoeng-Telerep » geheeten, dat met
den Sendoro, gelijk deze met den Soembing aaneenverbonden is.
Doordien, namelijk, de naar elkander gekeerde hellingen dezer
kegelbergen tot hooge bergzadels ineenvloeijen, zoo ontstaat ten
gevolge daarvan eene dier dwars-vulkaanrijen,waarvan wij vroeger
reeds met een woord hebben gesproken, welke van het noordwesten
naar het zuidoosten gerigt is. Uithoofde de besehouwer, het oog
op het proiiel slaande, den blik naar het noorden rigt, zoo ziet
hij in eene schuinsche rigting op de lengte-as dezer vulkaanrij.
Zij vormt de westelijkste grens der residentie Kadoe, — van een
wijdnitgestrekten, schoonen dalbodem, aan welks oostelijke zijde
zieh eene dergelijke bergrij verheft, namelijk, devulkanenMerapi
en Merbaboe, tot een tweeling vereenigd, terwijl de dalgrond ten
noorden is gesloten door de verbinding van het voorgebergte des
Merbaboe met den Oengaran, Goenoeng-Djamboe geheeten, en
verder westwaarts door de keten, welke zieh van den Oengaran
uitstrekt tot aan den Praoe. (Vergelijk hiermede de situatieschets
Sendoro Figuur 1 , voorkomende in de afdeeling van dit
werk.) Op deze wijze is de dalbodem van Kadoe aan alle zijden
omgeven door hooge, vulkanische bolwerken; nergens eiders dan
over de verbindingszadels dezer bergen worden gebaande wegen
gevonden, terwijl de menigte beken, welke van deze bergen
stroonien, slechts een enkel uitloozingskanaal hezitten, namelijk,
de Kali-Progo, die zuidwaarts heen stroomt.
Wij hebben eene afzonderlijke afbeelding gegeven van elk dezer
dwars-vulkaanrijen, die de residentie Kadoe ter wederzijde begrenzen
en het profiel der doorsnede, welke door beider lengte-as
werd genomen, daargesteld in de hoogte-kaarten n°. XI en XII.
Door het Dieng-gebergte, dat door zoo velekraters is doorboord,
loopen verscheidene gebaande wegen, die te paard kunnen bereden
worden, en welke, met de passen over den G.-Tengger, tot de
hoogsten op het gansche eiland mögen gerekend worden. De eene
ligt aan de zuidelijke zijde van het gebergte en rijst opwaarts van
Bandjar negara, gaatdoor de rotspoorts van den Goenoeng-Labet en
loopt van daar verder over Karang kobar en Pegoendangan, door
het uitgestrekte, door eene menigte kloven doorgroefde booggebergte,
naar Batoer. De andere weg neemt zijn aanvang te Pekalongan,
aan de noorder kust, loopt van daar opwaarts naar het meer dan
duizend voet hooge paspunt, daalt vervolgens afwaarts naar
Batoer, van welke plaats hij, na zieh vereenigd te hebben met den
vroeger genoemden weg, weder bergopwaarts loopt naar het
plateau van Dieng en verder van dit schoone plateau afdalende
over Djadjar naar Wonosobo voert. Een zijweg gaat vanDjadjar over
den voet des Sendoro, ter plaatse waar deze, in de nabijheid van
het dorp Sekötang, met den halfkringvormigen muur des Goenoeng-
Telerep in aanraking komt, treedt vervolgens, aan de overzijde
van het gebergte, de residentie Kadoe binnen, en daalt, längs de
I f.
i i lillr-" '
IH Sir
u