
Vierde zone. 618 Eeßig gebied.
deeling,bladz. 998.) Deze verbazend uitgestrekte wouden, die gedeeltelijk
meer dan 100 voet hoog zijn, waarin de zoogenaamde giftboom
groeit, kunnen derhalve nog niet half zoo oud zijn als de kromme
boompjes van gindsche alpenboschjes der koude zone, die raen ter
hoogte van 9500 voet aantreft, op den top des G.-Mandala wangi;
welke boschjes geene grootere hoogte hebben bereikt dan 20 à 25
voet. Möge het verval van het rijk van Balambangan reeds een
aanvang hebben genomen lang vóór de aankomsl der Nederlanders
in dat gedeelte van Java, möge het land slechts van lieverlede
tot eene woestijn zijn geworden, dan kunnen toch de wouden,
welke de plaals overschaduwen, waar de ruinen der hoofdstad
worden gevonden, niet ouder zijn dan 79 jaar, want in 1763,
ja zelfs nog laier, was de stad nog in bloei. (1)
üit deze beschouwingen mag met waarscbijnlijkbeid worden
afgeleid, dat een vijftigtal jaren in het heete klimaat, in de nabijheid
der kusten, alwaar eene gemiddelde temperatuur van 22,0° R.
heerscht, voldoende is om gindsche verbazende wouden ter hoogte van
100 voet te doen opschieten, waartoe in het koude klimaat der bergtoppen,
bij eene gemiddelde wärmte van 7,5» R., twee eeuwen
noodig zijn, niettegenstaande de boomen hier , ter hoogte van 9300
voet boven den Spiegel der zee, geene grootere hoogte dan 25
voet bereiken.
Onderscheidende kenmerken der wouden in de vierde zone.
Laat ons thans nog eenmaal een blik slaan op de streken, die
wij vrocger in oogenschouw hebben genomen en de algemeene
kenmerken optellen, waardoor de wouden der vierde zone zieh
onderscheiden van die der lager gelegene zonen. Deze kenmerken zijn
de navolgende: 1°. Volslagen gemis aan palmen; zelfs Rotan-soorten
(Calamus L. ) worden hier niet meer gevonden. Er komen hier slechts
(1) De laatste Vorst (Goesti) van dit rijk, Mosra geheeten, werd vóór 1777 — waar-
SGhijnlijk in 1770 — overwonnen en lijno hooidstad vervvoost.
mmâÊÊ
Vierde zone. 619 Eenig gebied.
nog eeinigeboomvarensvoor, en deze verkrij gen eene groote hoogte.—
2°. Een läge, onderdrukte wasdom; het geboomte groeit nergens
booger dan 50, gewooonlijk slechts 15 à 20 voet hoog.
3°. Körte, kromme, bultige stammen, die zieh op eene zeer geringe
hoogte boven den bodem in takken verdeelen; zij verwijderen
zieh steeds in eene meer schuine van de helling afgekeerde rigting
van den bodem, zij trachten als het wäre een regten boek te
maken met de steil afdalende oppervlakte des bergs; zij zijn
meer en meer gebogen en krom, staan digter nevens elkander,
naar gelang zij de bergkruin meer naderen. — 4°. Gekronkelde,
menigwerf zonderling gebogene takken, die meer zijwaarts uitgebreid
dan opwaarts gerigt zijn. — 5°. Schermachlige loofkroonen,
die zieh in de breedte uitstrekken, van boven vlak of vlak bolvormig
zijn en bij na immer een grooten rijkdom aan bloemen
bezitten. — 6°. Onder de boomen en struiken hebben Vaccinieën,
vooral Agapetes vulgaris en Gautiera-soorten, wat betreft het aantal
individúen waarin z^ voorkomen, de overhand boven alle andere
soorten; zij geven aan de Javasche alpenflora eenige overeenkomst
met het plantenrijkin noordelijke landen, waarVaccinium-,Andrómeda,
Arbutus-soorten groeijen. — 7°. Schaarschheid , en in dehoogste
streken volslagen gemis aan parasietachtige Orchideen.—8°. Geringer
aantal varens die op het geboomte tieren, in vergelijking van vroeger.
— 9". Toenemende menigte mossoorten , maar vooral Vaccinieën,
en andere lichenes, waardoor alle stammen, takken en twijgen
der boomen als met kussens bedekt, met een ruig bekleedsel overtogen
zijn. Ook het aantal korstmossen die op rotsen en op deaarde
groeijen, neemt toe. — 10" In verhouding van het aantal der soorten
van boom- en struikachtige gewassen is het aantal der kleine, kruidachtige
planten, die op den bodem groeijen en fraai gekleurde
bloemen dragen , zeer groot, ja, grooter dan in de lagere zonen ;
dit geldt zoowel ten opzigte van het aantal soorten van kruiden
als het tal van individúen, waardoor het meerendeel dier soorten
is vertegenwoordigd. De meesten behooren tot geslachten, welke in
de heete laaglanden van Java volstrekt niet worden gevonden, maar
hunnen grootsten rijkdom, wat betreft het aantal soorten, bezitten
in noordelijker gelegene landen. Zij hebben veel overeenkomst met