
I'wcodo zone. 450 Herste gebied.
dan de vorige, door de Javanen echler lot de tijgers wordt gerekeiid
en waaraan zij den naam van Maljan Ijongkok geven. De reden
hiervan raoet ongelwijfeld worden gezocht in de panterachlige,
v^ritkleurig en donker gevlekte liuid van het sierlijk gevornide diertje,
in den bnilengewoon slanken, langen vorm zijner ledematen, ZOG
mede van zijn staart en hals; ook hij waagt het menigwerf cm
zijne rooflust le koelen aan het pluimgedierte, en schijnt zieh voornamelijk
in Oost-Java op te houden aan den voet der bergen, waar
sleehls hier en daar een eenzaani, klein dorpje in de wildernissen
wordt gevonden, terwijl hij veel zeldzamer in West-Java voorkomt.
Verspreiden deze kleine roofdieren slechts schrik en verderfonder
hoenders en eenden, dit gebied wordt op sommige tijden ook
door tijgers cn panters bezocht, die, wanneer geen voldoend getal
zwijnen of herten voorbanden is, om hiin ten prooite strekken,
zieh niidden in de dorpen wagen en de bewoners met angst
vervnllen. (VergeUjk de IF« afdeeling, bladz. 575.) Het is vooral
gediirende den regentijd dat zij zieh hooger bergopwaarts begeven,
dan gewoonlijk het geval is. Tijdens ik mij in December, 1847,
le Pengalengan bevond, welk plateau op eene hoogle van 4400
voet boven den Spiegel der zee is gelegen, reet een koningstijger
het stroodak eener hut vaneen en baande zieh op die wijze den
toegang tot het binnensle eener woning, waar 8 Javanen om den haard
zaten en waarvan hij er een wegsleepte. Wel gelukte het aan de
overigen den tijger le verjagen, maar de Javaan, die door het ondier
was gebeten, slierf aan de bekomene wonden. — Soratijds gaat ook de
wilde hond (Canis rutilans, zie bladz. 265) op roofloglen uit in deze
streken; dit dier is grooter dan een vos, waarmedehi j overigens veel
overeenkomst heeft; even als deze is hei geelaehtig vosrood van kleur,
doch aan het onderlijf lichter en in verre na niet ZOG langharig
van staart. Gedurende den nacht, wanneer hij op roof uilgaat,
trekt hij door de halfbebouwde streken dezer zone. Dit gebeurt,
wel is waar, slechts zeklzaain, maar indien zulks het geval is,
gelijk plaats greep in de maand Januarij, 1844, te Bödjong keton,
welk oord ter hoogle van 5214 voet aan de helling des G.-Pangerango
is gelegen, dan korat hij vereenigd in Iroepen, ten gelale
van verscheidene dozijnen, en valt niet slechts geilen, maar zelfs
Tweode zoiio. 451 Herste gebiecl.
paarden aan, die des nachts in de weide zijn gelalen of in de
nabijheid van dorpen onder den vrijen hemel aan een paal zijn
gebenden. Een groot aanlal honden valt het dier te gelijk aan; zij
bijlen liet eerst in het achtergedeelle des ligchaams, den anusen
de genitalien, schem-en het vervolgens de oogen ui t , rijten bei den
buik open en brengen het op die wijze weldra ten onder. Naar
mij door de Javanen is verzekerd geworden, gaan er somtijds jaren
voorbij, dat in deze zone geen spoor van deze woeste gaslen wordt
vernoraen.
In meren en rivieren, welke ter hoogle van 2 a 2^ duizend
voet zijn gelegen (Bandong, Garoet), worden, naar het verhaal
van Javanen, nog Leguan's, Minjawah, Monitor bivillatus Gray
(Varanus aiior.), aangelroffen, hoewel ik er zelf geene voorbeelden
van heb gezien.
P l t t n t H e U J H e ; b e s chmt tving, Het gebied der met gras en
verslrooid struikgewas begroeide berghellingen dezer zone heeft
in Midden-Java, waar verscheidene bergen worden gevonden,
die van hunnen voet lot aan de hoogste spils hij na geheel en al
van hnnne oorspronkelijke wonden zijn beroofd geworden, eene
veel grootere verticale uitgeslrektheid dan in de Soenda-landen.
Tot de hier bedoelde bergen behooren voornamelijk de G.-Sendoro,
Soembing, Merbaboe, benevens de noordelijke zyde des G.-Merapi,
want slechts hunne hoogste toppen, hunne steilste kloven of andere
ontoegankelijke plaatsen, benevens de koelere, westelijke zijden
zijn nog beschaduwd door geringe overblijfselen der voormalige
wouden. Grasvelden zijn in hunne plaats getreden, die slechts met
verslrooid groeijende strniken en, lot op eene hoogle van SOCO
voet, hier en daar met bebouwde akkers en kleine dorpjes zijn
bedekt. Hoe kaier het uilerlijk dezer bergen is, hoe geringer het
gelal is der boomen, dat er op groeit, des te grooter is de menigle
kleine, kruidachtige planten, die aan de hellingen wordt gevonden,
en met bare veelal fraai gekleurde bloemen de grasmat
siert. Vooral onderscheidl zieh ten dezen opzigle de znidelijke helling
des G.-Merbaboe, zoo mede de zadel, welke dezen berg met
den G.-Merapi verbindt en die eene hoogle van 4880 voet bereikt.
Aldaar worden velo planten aangelroffen, die met de zaden der
t I I