
l ^ f i M i l
Eoi'Ste zono, 554 N e g e i u l o gcbied.
sLeen, die op den bodem der holen weder wordt afgezet of door
liet regenwaler eiders wordt heengespoeld; — maar daarenboven
dringen de worlelen der vijgenboomen, die ten deele hun voedsel
vinden in dit waler , even als polypen-armen door alle reten het
gesteente binnen; zij nemen toe in wasdom en dikte, worden
eindelijk /Avare stammen , de reten (verticale scheidingskloven van
het gesteente), die aanvankelijk slechts naauw zijn, worden
wijde spielen, zij spUjten steeds verder vaneen, totdat eindelijk
de gansche berg in een woest dooreengeworpen hoop rotsblokken
is herschapen.
Deze onlzaggelijk groole piramiden of jukken van klinkend
harden kalksteen gaan derhalve op eene onfeilbare wijze hun volkomen
ondergang te gemoet, waarvan de oorzaak deels van werktuigelijken,
deels van scheikundigen aard is, deels inlevenskracht
moet worden gezocht. Hoe hooger het geboomte opwast, hoegrooter
het tal is der geslachten, dat elkander is opgevolgd, in des te
kleinere stnkken wordt het gesteente verbrokkeld , totdat eindelijk
van den ganschen schilderachtigen rotstoren niets meer overblijft
dan — een wond, hetwelk zijne schaduwen werpt op eenige
brokstukken van het gesteente, welke nog niet geheel verweerd
of door het water zijn weggespoeld. Komt nu later de mensch te
dezer plaatse met de vernielende bijl in de band, dan wordenook
deze bosschen verdelgd en na verloop van duizenden van jaren worden
akkers gevonden waar zieh vroeger hooge kalkbergen verhieven.
Eene dergelijke halfverwoeste kalkrots, welks schedel door geen hoog geboomte
meer wordt beschaduvvd, is de Goenoeng-Gamping, waarvan
eene afbeekling in den alias tot dit werk behoorende wordt gevonden. (Zie
de plaat, welke dit opschrift heeft.) Op een afstand van 3 palen ten westen
van Jogjakerta verlieft hij zieh geheel geisoleerd in de vlakte. Bij hetbeschouwen
van dezen chaos van woest opeengestapelde rotsblokken, in het midden
waarvan een rotstoren ter hoogte van 150 voet oprijst, is het eerste denkbeeld,
hetwelk zieh aan den geest voordoet, dat groote watervloeden, verwoestende
aardbevingen of" andere vernielende natuurversehijnselen hier huniie werking
hebben uitgeoefend; onderzoekt men daarentegen meer naauwkeurig deze en andere
kalkrotsen van Java — banken der tertiaire formatie, waarvan zij het bovenste
lid uitmaken , — dat vindt men weldra, dat de vernieling dezer rotsen moet
worden toegeschreven aan de stiller, langzamer werkende kracht van het plan-
H e r s t o 7.0110. 00t) Ncgendo gebied.
tenrijk , welke nog dagelijks voortgaat om dergelijke geborgten te siechten. Terwijl
struiken en lianen een vlechtwerk om alle schedels dezer rotsen vormen,
naderen dorpen en bebouwde velden steeds meer en meer hunnen voet De
bodemsoort der vlakte, waarop de G.-Gamping zieh verheft, bestaat even als
het grootste gedcelte van het vlakke land van Jogjakerta, uit een grys vulkanisch
zand door den G.-Merapi uilgebraakt. Waar deze bodem woest ligt, gelijk
op den middengrond van onze leekening, daar wassen körte grassoorten en
kleine planten, vooral Alysicarpns nummulariaefolius en Desmodium triflorum,
die tot het achtste gebied der flora behooren. Eene groote menigte Calotropis
gigantea, met hare helderkleurige, kopergroene bladeren en lilablaauwe tuilvormige
bloeraschermen, verheft zieh hier en daar op den droogen, met gras begroeiden
zandbodem, waarvan de "eentoonigheid slechts nu en dan wordt verbroken
door eene enkele beekkloof. Door deze kloven , die 30 iL 40 voet diep
in den zandbodem zijn uitgespoeld , stroomt het kristalheldere water der beken,
wier oorsprong op den G.-Merapi moet worden gezocht, naar de zuider kust.
Gering slechts is de waterstraal, die al murmelend tusschen rolsteenen daarheen
vloeit, in vergelijking van de breede bedding. Een Schilderachtig kontrast
vormt de verblindend witte kleur der kalkrotsen met het blaauw van den helderen
hemel, met het liefelijke groen der lianen , die van de wanden afwaarts
hangen en met de zoo weelderig groeijende boschjes, die zieh verheffen op den
afgeknotten, vlakken schedel der rotsen, de brokstukken van eene voormalige
steenbank van grooteren omvang.
Wij hebben hier slechts die plantenvormen opgeteld, die meer
dan anderen eigenaardig op den kalkachtigen bodem te huis behooren
, want menigwerf gebenrt het, dat wij er struiken en
boomen onder aantreffen «uit delaag groeijende bosschaadjen, welke
verstrooid in de Alang-velden opwassen» en nog veel menigvnldiger
is zulks het geval met de slingerplanten, die wij aldaar
hebben leeren kennen. Verscheidene Convolvulus-soorten, waardoor
gindsche boschjes doorvlochten zijn, worden ook hier aangetroffen ,
lerwijl de klimmende Cucurbitaceae, die wij hier hebben opgeteld,
dewijl zij meer bijzonder behooren tot den droogen, kalkachtig
rotsigen bodem dan tot eenig ander gebied der flora, menigmaal
in gindsche bosschaadjen der Alang-velden worden gevonden.
Maar zelden treft men aldaar Sterculia nobilis of Cassia javanica
aan en nog zeldzamer is zulks het geval met Derris
multiflora, terwijl men Nastus Tjangkore, de Sarai- en Wiroepalmen
hier te vergeefs zoekt. Het en het gebied zijn echter
, 1
If, <