
1!Î
ß «.f'i
liersle zone. 296 Zcstlo gebicd.
ï e vergeefs trachlen de bewoners der hier en daar verstrooid
liggeiide dorpjes paal en perk le stellen aan den voortgang van
liet Alang-gras, tot welks ontstaan zij zelven aanleiding hebben
gegeven door het Vellen en verbranden van vvouden; waren zij in
Staat deze laatsten te vernietigen, het Alang-gras daarentegen verijdelt
al hunne pogingen. Het is waar, in de maanden Augustus,
September en October, steken zij het drooge gras op duizende plaatsen
in brand, in vyrLjd uitgestrekte velden wordt het door de vlammen
verleerd, de bodein wordt zwart gekleurd, maar zoodra de eersle
regen gevallen is, scbiet het taaije gras, op den door de asch
bemesten bodem, met des te weelderiger kracht opwaarls.
De bitte, welke zieh in de Alang- en Glagah-velden dezer steile
hellingen ontvvikkelt, strekt aan den reiziger in deze oorden reeds
van 8 à 9 ure in den morgen tot aan den laten namiddag tot
eene der gedachtste plagen ; het pijnlijke gevoel der te hooge temperatuur,
de verstikkende gewaarwording, die met elke ademhaling
gepaard gaat in eene zoo buitengewoon verdunde hiebt,
spoedige uitputting der ligchaamskrachten, wanneer eene steile
berghelling wordt beklommen, dit zijn verschijnselen, welke, bij
gemis aan alle verkwikking, nog sterkere werking uitoefenen op
den zwakkeren Javaan dan op den Europeer. Wanneer dan
de millioenen Alang-bladeren tot zoo vele millioenen spiegeis zijn
geworden, waarvan het teruggekaatste licht het oog pijnlijk aandoet,
wanneer dan omstreeks 2 ure de gloeijend heete lucht van
het Alang-veld bare hoogste temperatuur (van 100,0° F.)bereikt,
en aan geen ontvlieden kan worden gedacht, dewijl mijlen ver
in het rond eene gelijke bitte heerscht, dan zinkt de eene Koeli
na den anderen versmachtend neder, of kruipt bij in een boschje
om zieh te verbergen of in een waterpoel om zieh eenige verkwikking
te verschaifen.
Des avonds van denzelfden dag. (In het dorp Garoeng. — Dit
ligt in het dal zelf op een voorsprong van den westelijken wand,
op een trap, welke 200 voet lager afdaalt naar de bedding der
Tji-Kaengan, boven de rotsbrug Tjoekang batoe.) (1)—«Denachy)
Oeze plaals is uitvoeriger besohreveii ir. de 3de Afd, bladz. 180—18?,
EcrsCc zone. 297 ZCsdo gobicil.
telijke koelte heeft reeds verkwikking aangebragt (78,0° F.). Het
is doodstil in de lucht; het ruischen van den stroora daarbeneden
ons, die zieh met kracht voortstuwt door het woud en door rotsen
en een aantal watervallen vormt in zijn loop, treft steeds luider
het oor. Helder stralend rijst de volle maan boven den oostelijken
dalrand, terwijl de avondster den westelijken rand reeds is genaderd.
Hoog verbeffen zieh ter wederzijde van de dalkloof deze
beide randen, waardoor het zigtbare gedeelte des hemels eng wordt
beperkt. De stralen der maan werpen een helder licht op deze
randen en op de golvingen, die zieh doen bespeuren in het bladerendak
der wouden, welke diep beneden ons den laagsten bodem
der kloof bedekken. Oostwaarts van ons verbeffen zieh de woudboomen
trapsgewijs boven elkander; zij stijgen opwaarls tegen
den dalwand, waar het voorgedeelte hunner kroonen door het
maanlicht wordt getroffen, terwijl de wand zelf nog mel duistere
schaduwen is bedekt. De grenzen, welke het dal omsluiten, de
rand der zijwanden , waarop slechts nog enkele boomen zieh verbeffen
en het Alang-bekleedsel van den vlakken bergschedel een aanvangt
neemt, zijn het scherpst verlicht. Het woud daar beneden
ons, dat onder zijn geweif zoo vele geheimen van het plant- en
dieren-leven verbergt, het geruisch der rivier, die voor ons volkomen
onzigtbaar daar heenstroomt onder het bladerendak, waarop
wij nederzien, de stille, waarin de gansche overige natuur is
verzonken, die door geen geluid wordt gestoord dan door het
zachte gekrijsch van een enkelen nachtvogel, de eenzaamheid van
het landschap, waarin geen menschelijk wezen huist, de koelte
van den nacht, het wonderschoone licht, dat op dit nachtelijke
tooneel is uitgestort, dit alles boudt mij hier in de vrlje lucht
aan mijne plaats gekluislerd. Ik heb mij nedergezet onder het
geboomte, aan den rand des voorsprongs en bewonder in opgetogenheid
het schouwspel, dat zieh voor mijn oog ontwikkelt». —
Ten 9 ure. «Mögen daar boven ons in het luebtruim afzonderlijk
drijvende wölken (cumuli) met pijlsnelle vaart naar het westen
worden voortgezweept, een bewijs dat een sterke oostewind in
de hoogere lagen des dampkrings heerscht, hier beneden is alles
doodstil. Slechts van tijd tot tijd doet een zachte wervelwind de
if
fw
i'
ff-,
-h
I ¡ÎM » !
" n|