
V i e r d e zone. Ö74 König geljisd.
welks physiognomie nu in het oog loopend en snel veranderde.
Te rekenen van deze plaats werd het geboomte allengs kleiner,
zijne stammen veel dünner dan het gevai was met die boomen,
welke wij gedurende het afgelegde gedeelte van onzen togl zoo
lang rondom ons hadden ontwaard; eindelljk bereikten wij de grenzen
der derde en vierde zone, alwaar wij uitgeput van vermoeidheid
op den mosrijk n bodem nederzonken.
Van al de bloemen, die lager hergafwaarts aan den bodem des
wouds ten sieraad strekken, is ons geene enkele bijgebleven, uitgenoraen
Impatiens-soorten en Solanum fistiilosum. De stammen der
boomen zijn nietineer zuilvormig; zij worden allengs dunner, krominer,
knoestiger, en verheffen zieh in eene steeds schuiner wordende,
buitenwaarts gekeerde rigting aan de helling, die voortdurend steiler
opwaarts rijst. Zij zijn metzoo dikke, donkerkleurige,bruinachlige
raosdraden en mosbeddingen bedekt; aande lakken,dieal krommer
worden, ja, zelfs aan de bladeren, hangt zulk eene menigle bleek, witachtig
geel baardmos , dat de oppervlakle van het woud, op eenigen
afstand gezien, niet meer eene gelijkmatig groene, maar eene groenen
bruine kleur vertoont, die allerwege met wit en witachtig geel
als het wäre is bestippeld, terwijl het binnenste gedeelte des wouds
overal met mos en ruigte is bedekt. Stelt men in zijne verbeelding
een Rasamala- of een anderen boom der lager gelegene zonen,
met zuilvormigen , gladden , helder grijzen stam, nevens deze schuin
gegroeide boomtjes, waarvan de schors allerwege met dikke moszoden
is overtogen, dan zou men bijna kunnen wanen, na eene
reis van verscheidene maanden, een geheel verschillend, raeer
noordelijk gelegen land le hebben bereikt, indien men zieh niet
duidelijk herinnerde gindsche gladde, helder grijs gekleurde boomzuilen
nog voör een uur te hebben aanschouwd.
Slechts Podocarpus-soorten verheffen zieh in eenige streken ,
ook op deze hoogte, nog met zuilvormige stammen; zij stellen
den reiziger in deze zone het beeld van gindsche Rasamala-wouden
voor den geest, hoewel ook zij een grooter tal Usneen dan bladeren
aan hunne takken vertoonen.
O v E R Z I G T VAN DE ZAMENSTELLIIVG DER ALPENFLORA. In deze koude
zone, op deze, eene zoo geringe ruimte bestaande bergtoppen,
äm m
V i e r d e zone. Ö75 J i e n i g gehifid.
waar de dampkring zoo droog is, wordt zulk eene geringe verscheidenheid
in de plantensoorten waargennmen , is de rijkdom der flora
zoodanig verminderd, — zulks is voornamelijk het geval met de boomachtige
gewassen, — dat men het gansche plantenrijk gemakkelijk
kan overzien,ja, zonder de duidelijkheid van hei overzigt le schaden,
alle hier voorkomende soorten kan optellen. Ik zal mij echter bepalen
tot het opnoemen van alle aanwezige geslachten benevens h e t d e r
soorten, helwelk elk geslacht in deze zone verlegenwoordigt, terwijl
ik slechts die soorten met naam zal vermelden , welke of in grooten getale
voorkomen, of door hare eigenschappen lot de physiognomische
boomen mögen gerekend worden.Ten einde het overzigt der alpenßora
van Java zoo volledig mogelijk le maken , zal op gelijke wijze worden
gehandeld ten opzigte der slruiken en kruidachlige planten, met
uitzondering echter der kleinere, cryptogamische gewassen, als daar
zijn: de paddesloelen, lichenes, mossoorlen en v«rens. Van de varens
zal ik slechls de boomvarens en van de phanerogamische gewassen
in het algemeen dezulken noemen, die aan deze bovensle zone
eigenaardig zijn en slechts bij wijze van uitzondering in lager
gelegene streken voorkomen. Hiertoe mögen de volgenden gerekend
worden te behooren. (Eersl wordt de familie, en dan bei geslacht
opgegeven; het daarop volgende cijfer geeft bei aanlal soorten
van elk voorafgaand geslacht te kennen.)
Boomen. Ternstroemiaceae: Eurya 4 á ö, Dicalyx 3. Tiliaceae:
Acronodia 1. Myrtaceae : Leptospermum 1. £"«06(16: Agapeles 4 á 5.
Rosaceae (Pomaceae): Photinia 1. Myriceae: Myrica 1. Caprifoliaceae:
Viburnum 2, Hydrangea í. Compositae: Antennaria 1.
Sapindaceae: Dodonaea 1. Leguminosae: Albizzia 1, Lespedeza 1.
Myrsineae: Myrsine 1. Araliaceae : Hederá 3 á 4. : Alsophila
1, Cyathea (onbeslendig) 2. Tolaal 27 á 32 soorten in 16 á 17
geslachlen en 13 familien.
Struiken EN HALFSTRUIKEN. Polygoueas : Polygonum 2./?0íacea6 ;
Rubus 3. Hypericime : Hypericum 1, benevens twee twijfelachlige
soorten, waarschijnlijk verscheidenheden. Berheridme : Berberis 1.
Myrsineae: Ardisia 2 á 3. Asparagineae: Rhuacophila 1. Caprifoliaceae:
Lonicera 2. Ericeae: Rhododendron 2, Gauliera 3. Ranunculaceae
: Clematis 1. Compositae : Antennaria 1 , met nog 2 twijfel