
s
rriL* tjijiioWTmmjiwiri^^
Ii
i i
1 s I
iílí!n' .f
"i
1
1
104
kuappeiulc vuiir, waiiiiccr des morgens vroeg ecn Idced van sneeuwwillen
uevcl liei plateau ovcrdekt; — op Java sieri het groen der
Sawalivelden heinde en verre de vlakten en raet vreugde treedt
de noesle landman voor de deur zijner woning, ten einde zieh te
verkwikken in de koele morgenluclit, alvorens de steeds hooger
rijzende zon haren gloed heeft medegedeeld aan alles wat hem
oraringt; — hier brengt slechls de koele zeewind, die zieh omstreeks
het niiddaguur verheft, eene verkwikkingaan; hij riiischtdan
door de toppen der Kokos- en Pinangpalmen, die hij diiizenden
de vreedzame liutten der inhoorlingen beschaduwen en allerwege
Ideine hoschjes vormen; elk dier hoschjes is een dorp, die ontelhaar,
als oasen, in de rijstvelden verstrooid liggen; — ginds in
Tobah suist de wind door dennenwouden! (Pinus Merkusii de Vr.)
die op de hergen rondoni het plateau groeijen, en geen enkele
boom werpt zijne schaduw op de vlakte, waarvan de eentoonigheid
door geen heuvel, door geen steen zelfs wordt afgebroken.
Slechts dorpeii van geringen omvang liggen eenzaam, hier en
daar verstrooid, op dit plateau. De zwarte, spits toeloopende gevels
der hutten vormen een scherp kontrast met het lichte, vale groen
der vlakte, zij doen zieh somber en treurig aan het oogvoor. — Een
hlaauwachtige rook ligt als een nevel boven deze hutten. Geen
enkele boom dekt ze met zijne schaduw. Geen Kokos-, geen Pinang-,
of Arengpalm verheft hier zijne bladerenkroon. Binnen geene enkele
omheining ruischt de wind door de bladeren van den Pisang; door
geen groenen akker wordt zij omzoomd. — Kaal en zwart als
de Arengvezels (idjoe), die dezelven tot dak strekken, en verlaten
als de hoogvlakle zelve, doen zij zieh vóór aan het oog des beschouwers.
Slechts dan wanneer hunne woningen door palissaden en grachten
zijn omringd, achten de bewoners dezer landstreek zieh veilig;
niet dan met de wapenen in de band durven zij hunne akkers
betreden, wier gering gelai bijna uilsluitend wordt gevonden op
den bodem der kanaalvormige beekkloven.
Eenzaam, afgezonderd, wantrouwend jegens ieder, bijna zonder
eenig verkeer met elkander, brengen de ßattaers hunne dagen door.
Gering is de boeveelheid rijsl, die zij bouwen in Sawah's, door
lOÜ
hen op den l)odem der kanaalvormige plateauslroomen aangelegd.
Op het plateau zelf bebouwen zij hoogstens een klein Gadoeng-veld
(Gonvolvolus ßatatas), terwijl zij de overige ruimte der gansche
grasvlakle onaangeroerd laten; zij slrekl ten luslperk aanpaarden
en runderen, met wier melk zij zieh voeden en die zij slechts
legen den nacht binnen de palissaden hunner dorpen drijven, welke
alsdan angstvallig weder geslolen worden.
Ilet rooken van tabak uit lange, koperen pijpen mag bijna het
eenige genot worden geheelen in hun eentoonig leven, dat zij in
treurige afzondering slijten.
Slechts dan wanneer de lang gekoesterde naijver lusschen de
Radja's in openbare vijandschap is ontvlamd, koml deBallaer
raet zijne naburen in aanraking, dan wordt leven en beweging op
het hoogland bespeurd, dan is er krijg,— dan flikkeren devlammen
boven den rook der brandende dorpen en wordt de hemel
geverwd door een onheilspellenden gloed, dan kaatsen de echo's
der bergwanden het rommelend geluid van Irommel en gong-gong
terug, wanneer een arme gevangene, aan een paal gebenden, tot
afgrijsselijken maaltijd slrekl aan zijne broederen.
Deze menschen zijn vrij, niemand heerscht over hen, evenmin
als zieh boven de bergvlakte, door hen bewoond, andere hoogten
verheffen, maar deze in legendeel allerwege vrij en onbelemmerd
nederblikl op het lager liggende land, dat haar omringt. Elk dorp
is eene republiek, welker President zieh Koning, Radja, noemt.
Op Java bogen de inboorlingen vroeger hunne hoofden in het
stof voor den eenigen wil hunner eigenmagtige Keizers. Slaafs
gehoorzaamden zij hun minsl bevel, gelijk zij zieh zonder morren
aan bei noodlot onderwerpen, wanneer dit uit de kralers der
Vulkanen, die zieh lien duizend voet boven hunne woonstede verheffen,
verwoesling en verderf over het land uitslort. Even gewillig
gehoorzamen zij thans aan de zachtere, meer billijke wetten der
Indische regering; zij zijn niet vrij, gelijk de Batlaer, maar zij
zijn gelukkigerl — steeds vermeerdert het lal hunner bebouwde
Vehlen, de bloei van hun land slijgt immer hooger, de bevolking
neemt van jaar tot jaar loe, welvaart en rijkdommen wassen aan,
geene roofzuchlige benden doen de vlammen opgaan uit de hutten
1 I
.
II i .
j i'