
Eersto zono. 362 'l/waalfdc gobied. Kersto zone. 565 Twaalfde gebied.
*
f*. •
i a
1 ;
t
/ i ' i !
1 Vf
kroonen het groen des wouds versieren. Als vorsten en heerschers
onder de lianen komen de i?otew-soorten ( Oe) voor, wier ranken,
inet geduchle doornen gewapend, zieh nienigwerf vele honderd
voet ver door het woudgeboomte uitstrekken, zieh nu her- dan derwaarts
slingeren, hier laag nahij den hodem, eiders hoog tasschen
de stammen voortkruipen, om in de toppen der boomen hunne
palmachtige bladerenschermen in de zonnestralen te spiegelen,
terwijl men soratijds gedurende een halven dag te vergeefs naar
de plaats zoekt, waar zij in het digt dooreengevlochtene kreupelhoiit
van het woud hunne wortelen verbergen. Bijna allen worden
zij door de inboorlingen als tonwen gebezigd ; vooral is zulks het
geval met Oe perlas : Ceratolobus glaucescens Bi., Oe sei an sf
(of pela): Daemonorops accedens BI., Oekòrot: Calamusviminalis
Wiiid. , e nOe omas: Calamus equestris Wiiid. Een slerk touw levert
Oe sampang: Calamus rhomboidens ßi.; de slengel van Oe
seel : Daemonoi'ops melanochaetes BI. , daai-entegen vormt zeer lange
en dünne touwen. — Slechts die Rotan-soorten heb ik hier opgenoemd,
die het meest in de wouden der heete zone worden aangetroffen
; wat echter betreft hunne verticale verbreiding, deze is
zeer groot, terwijl vele soorten tot op eene hoogte van 5000 voet
aan de hellingen van kegelbergen voorkomen.
B o o m p a r a s i e t e u . Was de last der struiken en klimplanten
reeds zwaar, die zieh aan de takken en stammen hechten, deze
met hunne bladeren zoodanig omkleeden, dat niets meer van hunne
oppervlakte zigtbaar is, die last wordt nog vergroot door eene
menigle varenkruiden, ja, zelfs door een aantal Orchideen. AVel
hehoort verre weg het meerendeel der mossoorten, der Orchideen
en varens, die als pseudoparasieten op boomen groeijen, wier
twijgen zij met groene kussens en ruigte bedekken, tot de vochtige
wouden der beide volgende zonen, waarin wolkennevel wordt
neèrgeploft, welke dergelljke gewassen den weligsten groei doet
verkrijgen, maar zelfs in deze heete zone worden er reeds vele
soorten van aangetroffen. Onder dat aantal moet eene eersle plaats
worden ingeruimd aan de fraaije Orchidea Bombo terbang, j.
Tapok djalak: Phalaenopsis amabilis BI., behevens de varenkruiden
Acrostichum nummularifolium Swartz, en Niphobolus elongatus
Bi., uithoofde zij tot de zeer algemeen verbreide parasieten
behooren. Bedekken de twee laatstgenoemden met hunne bladeren
(frondes), die bi.j honderden digt nevens elkander staan en eene
donkere, blaauwachtig groene kleur hebben, een groot gedeelte der
takken, waaraan zij zieh hebben gehecht, er worden twee andere
varens aangetroffen, die, wel is waar, afzonderlijk groeijen, zieh
bij voorkeur ontwikkelen op die gedeelten waar stammen en takken
zieh verdeelen, — op deoksels,-—maar die door hunne zonderlinge
gestalte, door hunne kleur en grootte des te meer onze opmerking
verdienen en gerangschikt mögen worden onder die planten van
deze familie, welke tot de meest karakteristieke vormen der eerste
zone behooren. Een dezer varens is Polypodium Gaudichaudii ßory.,
die zieh door de geelbruine kleur van het onvruchtbare gedeelte
van zijn loof onderscheidt; de andere is Platycerium biforme ßi.,
welke insgelijks in dorre, schaduwlooze wouden voorkomt en
door den heldergroenen tint van zijn loof, dat slechts aan de
onderzijde van het vruchtbare gedeelte eene bruine kleur heeft,
al aanstonds de blikken des reizigers tot zieh trekt, want zijne
groote, diep gekerfde bladeren hangen als zoo vele groene läppen
van die plaatsen afwaarts, alwaar de stammen zieh vorksgewijs
verdeelen.
Zelden ontwaart men een die«- in het binnenste dezer wouden.
De groote dieren kunnen zieh hier niet vrij bewegen, want het
kreupelhout is te digt ineengegroeid. Hierblj moet nog in aanmerking
worden genomen, dat het meerendeel der groote dieren, die
wel niet door het aantal van soorten, maar door het tal van individuell
eene voorname plaats bekleeden in het dierenrijk van Java,
voornamelijk grasetenie dieren zijn, die bij voorkeur zieh ophouden
in de omstreken der oorspronkelijke wouden , of in de graswildernissen
zelven, waarheen de roofdieren, die zieh met hun vleesch
voeden, hen volgen. Zelfs de paauw, die op zijne beurt den tijger
Voigt, — vroeger hebben wij ons gevoelen nopens de vermoedelijke
oorzaak er van aan den lezer medegedeeld, — wordt hier slechts
zelden gezien. Dit is tevens de reden, dal het binnenste der schaduwrijke,
oorspronkelijke wouden, waar eene menigte lianen
en bladeren, maar bij na geen enkele grashalni wordt gevonden.
} :
! s:
i
•fi
.i 1