
VV
Viordo zono. 634 Goenoeng-Ajang.
Campteria sp. aangetrollen; zLjn Stengel heeft, wel is waar,geene
houtachtige geaardheid, is sappig-vleezig, echter meer dan een
diiim dik; Iiij verheft zieh lijnregt, 6 voet hoog en verdeelt
zieh vervolgens in drie en telkens weder — gaffelsgewijs — in
twee takken.
Van de kleinere, kruidachtige planten worden op den droogen
grasbodem dezer Casuarina-wouden de volgende soorten het talrijkst
aangetroffen, die wij allen reeds als bewoners der Vierde koude
Zone hebben leeren kennen: Plantage asiatica L., Hydrocotyle asiatica
L., Viola serpens Waii. en andere viooltjes, Fragaria indica
Andr., Ranunculus javanicus Reinw., Gnaphalium javanicum DG. en
Alchemilla villosa Jungh., waarbij hier nog een varen: Gymnogramme
obtusata BI. moet worden gevoegd, welke in groote hoeveelheid
op deze grasvlakten groeit, benevens Sonchus javanicus
Spr., Dichrocephalia chrysanthemifolia DG. (Cotula aiior.) en eene
kleine, nog niet beschrevene Urtica (n. sp.) Op enkele, dorre en
zandachtige plaatsen van het hoogland wordt insgeUjks het bosgras
Festuca nuhigena Jungh. gevonden. — AI deze planten gezamenlijk
maken slechts eene uiterst geringe hoeveelheid uit, in vergelijking
met het buitengewoon groote individuengetal der kleine, körte grassoorten,
waardoor hei voeder- of weidegras wordt gevormd, die echter
nog niet nader bestemd zLjn geworden; zij zijn evenzeer het voornaaraste
bestanddeel van het plantenbekleedsel desbodems, der graszoden,
als zulks het geval is met de Casuarina, die onder de
boomen de overhand heeft.
Gevoelden wij ons op onzen togt door dit liefelijke hoogland
onophoudelijk geboeid door den hoogst eigenaardigen plantengroei,
dien wij aanschouwden, door de Tjemoro-booraen, waarin, gelijk
als in denne- of pijnboomwouden, een gedurig zacht gesuis van
den wind wordt vernoraen, zoo werd onze aandacht in eene nog
hoogere mate getrokken door het getal herten, Mendjangan:
Cervus rassa S.MÜII. dat alhier wordt gevonden. Dit getal is zoo
buitengewoon groot, dat ik op mijn togt van den G.-Argopoero tot
aan den Tjemoro kendeng, die in den tijd van acht uren werd
afgelegd, met veel waarschijnlijkheid kon rekenen, een vijftigduizendtal
er van onder het oog ie hebben gehad. «Waar herten
i i t i t f W I r
Vierde zone. 655 Goenoeng-Ajang.
worden gevonden, daar treft men insgeUjks paauwen en tijgers
a a n , » — zoo luidt het spreekwoord der Javanen, dat door de
ervaring wordt gestaafd. Allerwege worden vederen van paauwen
op den bodem van dit hoogland waargenomen, horens en beenderen
van herten worden in menigte daartusschen gezien, terwijl hier
en daar de uitwerpselen van koningstijgers in het oog vallen. —
Paauwen vliegen dikwerf van het eene boschje naar het andere
en troepen van herten worden overal gezien, aan alle zijden, waar
men zijne blikken heenslaat; eenige van deze herten hebben zieh
neergevlijd in de schaduw van een boom, of aan den rand van
een boschje, waar zij herkaauwende op den bodem liggen, andere
staan al grazende meer afzonderlijk in het rond, terwijl nog andere
troepen zieh op reis bevinden; deze laatstgenoemde vormen lange
smalle benden, ten getale van 100 tot 1500 stuks! die, als eene
geregelde kolom en in eene regte lijn, langzaam over het grasperk
schrijden. Oude bokken, meer donker bruin gekleurd dan de overige,
die lange manen en ontzagwekkende horens hebben, gaanalsaanvoerders
vooruitaan het hoofd der kolom. Zij marscheren in geregelde
orde. — Treed men naderbij — naauwelijks hehoef ik tezeggen
dat ik dit met verbazing deed — zoo Staat de bok, die zieh
aan het hoofd der kolom bevindt en tegelljk met dezen het geheele
bataillon herten stil. Zij draaijen dan even den kop een
weinig ter zijde, zonder hunne voorwaarts gekeerde rigting in het
minst te veranderen, staren den reiziger aan en — schrijden dan
langzaam verder. Het is duidelijk, dat zij in familien, compagnien
of troepen ingedeekl zijn, die zieh onderling niet vermengen. Naar
het schijnt zijn zij in hun vreedzaam verblijf in dit geborgte,
althans door menschen, nimmer verontrust geworden, want zij
waren (in 1844) zoo weinig schuw, dat men hen tot op eenige
weinige passen afstands kon naderen. Verscheidene mijner javasche
begeleiders liepen menigwerf met getrokken Gölök (hakmes) op
hen toe, doch waren niet in staat op deze wijze een der
herten buit te maken. Ons schietgeweer was in den Pasanggrahan
achlergelaten.
tooverachtig schoone dezer landstreek, zoo verplaatse 4
Wil de lezer zieh eene voorstelling maken van al het eigendommelijke,
k-m