
ru. i m i
I ni
Horste zone. 502 Zeveiulo gebiod.
li
spits van zijnen slam is verdeeld, rijzen slechts even boven het
loofgewelf van het omringencle geboomte. Aan den rafld van het
boschje daarentegen worden groepen gevonden van kleine, veelal
dvvergachtige palmen, die hier in deze drooge, heetebosschen regt
te hiiis zijn en het liefst in de nabijheid der kust wassen, hoewel
zij zieh insgelijks tot op een afstand van 4 à 5 mijlen er van verwijderen.
Behalve de Ki oera-palm: Wallichia Granii bi., waarvan
de stammetjes slechts de dikte verkrijgen van een halven
duim en uiterlijk S à 8 voet hoog groeijen, vi^orden hier buitengewoon
vele waaìjerpalmen, Wiroe: Licúala puraila, spinosa,
hórrida, gracilis ßi., en vooral L. spectabilis Miq- aangeti-offen ; de
laatstgenoemde soort heeft een stara ter dikte van 2 duim en
groeit hier ter hoogte van'7, elders van 20, doch meerendeels
van 10 à 12 voet. Daar nevens groeit de palm Sarai: Dryraophlaeus
Zippelii Hassk. , wier 4 à 5 duim dikke stammen gevs'oonlijk
ter hoogte van 25 voet oprijzen en even als de Wiroe-palra
niet afzonderlLjk, hier en daar verstrooid worden gevonden, maar
in bossen of bundels op de wijze van Bamboes in kleine groepen
van 5 à 20, of in een grooter getal digt nevens elkander opwassen.
De Sarai en Wiroe-palmen groeijen vooral ter plaatse
waar het woudgeboomte , aan de graszee, aan het Alang alang
grenst. Verheft zieh dan een tien of twaalftal dergelijke met geledingen,
als met ringen voorziene Wiroe-stammetjes nevens elkander,
die, naar mate zij hooger rijzen, zieh iets verder van
elkander verwLjderen en breiden zij aan het einde der dunne Stelen,
welke allerminst de helft der lengte verkrijgen van den geheelen
stam (uit welks bovengedeelte zij o^schieten), hunne waaijervormige
bladeren uit, dan leveren grasveld en woudzoom een aangenaam
en sierlijk tafereel op.
Waar een beekje zieh door het grasveld kronkelt, waar het
boschje paalt aan den rand eener diepe voor of gleuf, — eene natuurlljke
gracht, — daar trekken allerwege Ideine, vurig gele bloemen
het oog tot zieh en bespeurt men groote bladeren, die zieh door
hunne melkwitte kleur van het talloos tal der omringende bladeren
onderscheiden ; het zijn de bloesems en bladvormig uitgegroeide
kelkslippen van Kingli laban: Mussaenda glabra Vahi., welke in
dergelijke oorden bijna overal worden aangetroíTen.
Horste 7.0110. 503 Zevcndo gobied.
Uithoofde van den buitengewonen rijkdom aan planten, de groote
menigte der verschillende soorten van boomen en slruiken, waaruit
deze boschjes bestaan, doch waarvan geen enkele soort de
overhand heeft in tal van Individuen, laat zieh hunne physiognomie
bezwaarlijk met körte woorden afmalen, want het eigendommelijke
van hun uiterlijk voorkomen ontstaat slechts door de
zamensmelting van allen tot ¿¿n geheel. Zal ik echter den indruk
schetsen, welke mij het duurzaamst is bijgebleven , dan mag ik
daartoe de volgende woorden bezigen : het boschje, dat al die struiken,
boomen en lianen gezamenlijk vormen, deed zieh, in zijn
geheel genomen, aan mijn oog voor als een laag, klein, maar met
een digt loof gedekt woud, omgolfd door de bleek gekleurde graszee,
waarin geene enkele opening werd gevonden, waardoor nergens
het daglicht van ter zijde kon doordringen; aan den rand
van het kleine woud hing het zachle loof van Nastus Tjangkore
in bogen afwaarts , dat zacht schommelend door den adem des
Winds werd bewogen ; hier en daar zag men kleine Licuala-palmen
bosvormig in groepen vereenigd, elders fonkelden de scharlakenroode
vruchten van Modecea-soorten door het gebladerte en in
het binnenste van het woud, waar eene opening, eene gaping
werd gevonden, liet zieh de zonderlinge gedaante van een Pandanus
(1) bespeuren.
Waar een grootere bergstroora de vvildernis doorsnijdt en zieh
een bed ter diepte van eenige vademen beneden de oppervlakte
van den beganen grond heeft uitgespoeld, dat hij met rolsteenen
heeft bezaaid, daar is het — en wel voornamelijk op de rolsteenhanken,
die menigwerf ter wederzijde door een kleinen arm van
den gesplitsten stroom als een eiland worden omvat, — daar is het,
zeg ik, dat de roedevormig opgroeijende, op een wilgenboom gelijkende,
7 voet hooge struik Kajoe b abi , s. T j o e r a i (of Ki banen):
Crypteronia paniculata bi. , wordt aangetroffen; zijne scheef staande,
stroomafwaarts gerigte stammen en twijgen, die bovenop allerwege
SI
(1) Eene groote Pandanus-soort, welke alliier voorkomt, wordt door de Javanen Tjaiigkoean
geheeten; liet is echter niet niogeliik, dat dit de Pandanus furcatus Roxb. zijn kan,
die een gelijken naam heeft; want deze soort is door mij alleen aangetroffen in de schaduwrijke
, oorspronUelijke woudon der derde zone.
S"-S \
? itiii
pul'