
Eerste zone. 560 Twaalfcle gebied.
lagen, een laagsgewijs gebergte vormt, dat eene aannierkelijke
dikle lieeft, van het westen naar het oosten is gerigt en onder
een hoelt van 40 á 45 graden naar het zuiden hell. Slechts aan
de noorder kust heeft het eiland Noesa kambangan smalle, steil
afgebrokene kalksteenbanken , doch overigens bestaat het eiland
in zijne gansche breedte, althans voor drie vierde gedeelte, uit
zandsteengebergte. Op de afgebrokene koppen van dit zandsteengebergte,
dat met aardlagen en wenden is bedekt, daarop is het
dat de Cissus groeit en in geenen deele op kalksteen, gelijk zeer
ten onregte door Dr. C. L. Blume wordt beweerd. Zijne ruwe
stengels, die allerwege vol reten zijn, menigwerf eene dikte
verkrijgen van eene dij en van binnen hol zijn, slingerden zieh
aldaar als ontzaggelijke toiiwen in dnizende bogten over den bodem;
al deze touwen, zoo wel de dikke als de dünne, nieer
wortelachtige deelen , waren over hnnne gansche uitgestrektheid,
300 ver zij op den bodem lagen, met Piderao als met kleine, platgedrnkte
koolknoppen bedekt, die ik in alle graden van ontwikkeling
aantrof, terwijl de bovenste, bladeren dragende ranken der
liane menigwerf 100 voet boven den grond van de toppen der
boomen afwaarts hingen. Geene énkele maal heeft het mij mögen
gelnkken een exemplaar met geopende bloemen aan te treffen,
hoewel ik onde, doode individúen in menigte vond. Alle bloemen
hadden een holle gedaante en waren zeer digt gesloten, zoodat
de vleezige bloembladeren niet konden geopend worden zonder
ze te beschädigen.
De buitenste, drooge, papierachtig dorre, eenigzms glimmende
bladeren hadden eene bruine kleur; al de binnenste, vleezige
perigonium-bladeren waren bleek , wilachtig ; later eciiter verkrijgen
zij een meer vleeschkleurigen tint, doch niet vóór zij begonnen
uit te droogen en te verwelken werden zij roodachlig bruin.
Slechts de binnenzijde van de meest binnenwaarls staande perigonium
bladeren was bruinachtig bloedrood, uitgenomen eene meer
helder gekleurde ronde piek in hei midden van het dekkende gedeelte
der holle, welke eene bleek roode kleur behield. De zuil,
met bare aanhangsels, had eene isabelkleur, die eenigzins in het
oranje gele overging , de helmknoppen waren geelachtig wit en
tl «
wS-.i
Eorste zone. 361 Twíiall'dc gobicd.
het vleesch bleek, witachlig geel gekleurd. Geen Javaan was in
Staat mij een hloeijenden Cissus te verschaffen , op welks ranken
Pidemo groeiden. Naar hun beweren ontwikkelde zieh de parasietplant
niet, dan nadat de bloemen en vruchten van den Cissus
reeds waren afgevallen en vergaan. Welligt moet zulks hieraan
worden toegeschreven, dat de Pidemo zieh op bepaalde tijden des
jaars onlwikkelt, terwijl de Cissus gedurende andere maanden bloeit.
Bedekken de opgenoemde struiken en kleinere gewassen allerwege
den bodem des wouds en de ruimte tusschen de stammen, waar
zij een ondoordringbaar kreupelhout vormen, zoo ontwaart men
hoog boven zieh, tot zelfs in het eigenlij ke loofgewelf, raw/cen
lianen, die zieh in alle rigtingen van den eenen boom naar den
anderen uilstrekken, en waaraan bladerenbossen en bloeijende
guirlandes afwaarts hangen. Hier verheffen zieh de ranken van
A r o i kedjoeg (of landoek) : Cissus thyrsiflora bi., van Ki koepoe
koepoe: Bauhinia purpurea l. en corymbosa Roxb., ter dikte
van een arm Ujnregl als de stam zelf waartegen zij opklimmen;
eiders verbinden zij den eenen boom met den anderen in eene
schuine rigting of met bogen, als waren het even zoo vele touwen
voor koordendansers gespannen; — eiders klimt Rinoemanoek
s. : Piper arborescens Roxb., j a , eene Orchidea : Erylhrorchis altissima
Bi., menigwerf honderd voet hoog tegen de stammen der boomen
opwaarts, en in de kerven van hunne schors wortelen klimmende
T j a r i a n g : Aglaonema simplex bi. en andere Aroideen, wier
Stengelen zieh om het geboomte slingeren. Ontwaart men hier
klimmende üvarien, als Kalak: Uvaria javana Dunai., rufa bi. en
anderen, die de stammen omstrengelen, bespeurt men eiders Cissus
mutabilis bi. en andere kleine Cissiis-soorten, die in eene spiraalvormige
lijn er om heen groeijen, op andere plekken spreiden
klimmende Asclepiadeen hunne fraaije bloemen ten toon, wier
prächtige kleuren de reiziger dikwerf op zulk eene hoogte boven
zieh ontwaart, dat hij ze ter naauwernood kau bereiken. Nu eens
zijn het Kembang rintjik: Oloslemma lacunosum bi , Acanthoslenima
Hassellii en puberum ßi. , d a n weder Aroi ki k a n d e l :
Hoya macrophylla ßi.; doch het menigvuldigst treft Aroi ki
l a m p a a n : Hoya coronaria ßi.,het oog, wier gekleurde bloemi
1
1 4
11,
'i'
. h