
j; 1'; ;
Uertlo zone. 522 Eersttì gebied.
• i l l Si
r ^ «Í ^ t - ..
Vmi
n
i*.
^' nI J a.
Ì I 'I f c
Y '
I M "'S 1 ' • -T*,
Goepp. ot jungh., wier kogel- of knodsvonnige bloemkolven men in het
groene weefsel niet ligt in het oog zou krijgen, wäre het niet,
dat zij zieh verrieden door hunne levendige, purperroode of gele
kleur. Hoewel geheel afzonderlijk, groeit echter op vele plekken
binnen deze gansche zone Tamian s.: Drapiezia nniUiflora BI.
(Colchicaceae), met hare gaffelsgewijs ferdeelde stengels, ter hoogte
van 2 à 5 voet boven het groene kleed; zij zijn met bloemen gesierd,
die nu eens wit, dan purperkleurig zijn. Men vindt ze even
dikwerf in het binnenste der wouden, als op opene, slechts met
struikgewas bedekte pleldcen, bij Yoorbeeld , op den G.-Gèdé, Dièng,
Tèngger; nergens echter worden zij in grooten gelale aangetroffen.
Tarate goenoeng s. : Gunnera macrophylla BI. (Urticeae),
breidt zijn groote, op Tussilago gelijkende bladeren uit, voornamelijk
aan den oever van zacht vlietende beken, ter plaatse waar
bronnen opwellen en verheft zijne zaànigestelde, groote, doch
kleurlooze bloesemtrossen. — Elatostemina-soorten (Urticeae),
vooral E. paludosum Miq. (Procris aiior.) wassen aldaar even digt
hijeen als gras, waartusschen Impatiens leptoceras Waii. (Balsamina
micrantha aiior.) hare roodachtige bloemen uitspreidt; even
als zij in de vorige zone tot de algemeen verspreide planten
behoorde, vindt men haar ook in deze zone op schadnwrijke,
doch vooral vochtige plekken van het woud. Hierbij treft men aan
Inipaliens javensis steud. (Balsamina javensis aiior.), behalve andere
soorten van hetzelfde geslacht; naar gelang men hooger bergopwaarLs
klimt, wordt deze plant allengs korter en kleiner, doch zij
blijft den reiziger menigwerf bij tot op bergtoppen , die eene hoogte
van 9 à 9 i duizend voet bereiken. De kale aardvvanden der kloven,
het terrein dat de bronnen omringt, zijn hier, even als met dergelijke
oorden in Europa het geval is, bedekt met een groen tapijt
van Poly trieb um-, Dumorliera-, Marchanlia- en Reboulia-soorten.
I j i a i i e n . Hoevyel de' menigte slingerplanten, zoowel watbetreft
het aantal verschillende soorten als het tal van individúen, in
deze wouden steeds meer en meer afneemt, naar gelang men
hooger bergopwaarts klimt, vindt men onder deze gewassen even
fraaije, aan deze zone geheel en al eigenaardige vormen,als zulks
het geval is onder de boomen en struiken. Daarenboven treffen wij
,äm »m
Deixle zone. 82; E c r s t c gebied'.
nog vele bekende vormen er onder aan. Ampelideön, voornamelijk
Cissus compressa ßi., klimmen met hunne houtachtige slengels hoog
in het geboomte; slingerende Ranunculaceen : Clematis javana DG
en smilacifolia Wa.i. (glandulosa aiior.), ja, zelfs enkele Asclepiadeen:
Acanthostemma Kuhiii BI., worden hier en daar inhetkreupelhout
of aan het benedengedeelte der stammen gevonden ; Rotansoorten,
voornamelijk Og lilin, omas en leles (Rotan lernen
Galamus anceps, spectabilis en asperrimus BI , vormen hier
en daar, ja, zelfs nog boven de hoogstegrens dezer zone, dooreen
geshngerde vlechtwerken, die even stekelig en ongenaakbaar zyn
als die, welke andere soorten dezer familie in de lager liggende
wouden vormen. Menigmaal gebeurt het , dat Javanen zoo hoog
in het gebergte opklimmen , ten einde de lange ranken der Oe
omas of Oe leles te verzamelen; die der laatstgenoemde soort
zijn vooral zeer sterk. Onder deze bekende familien, waarvan wii
andere, er mede overeenkomende soorten reeds in de vorige zonen
hebben aangetroffen, ontwaren wij eenige nieuwe vormen die
aan de wouden dezer zone eene zeer eigenaardige physiognomie
geven. Klimmende Pandaneen: Freycinetia imbricata, javanica
i^nsignis en angustifolia B,., door de Soendanezen Meong dand
a n g geheelen, die zieh ligt laten herkennen aan hunne kleinere of
grootere, langwerpige of ronde bloemkolven en waarvan verscheidenen
uit groote, menigwerf rood gekleurde Scheden ontspruiten
omshngeren in spiraalvormige rigting en met buitengewone weelderigheid
bijna al het geboomte en vormen met hunne tot bossen vereemgde
bladeren beddingen om de stammen; uiterlijk hebben deze
bladerenbossen eene groole overeenkomst met het loof der Pandanussoorten
en ananassen. Het is vooral Freycinetia insignis, die zeer
hoog khmt; menigmaal zijn de hoogste boomstammen tot in het
loofgewelf door hare spiraalvormige ranken zoo digt omvlochten ,
dat van den stam zelven en van zijne schors niets in het oog valf meu
waant eene verbazend hooge zuil te aanschouwen, die met dikke
groene kransen en guirlandes is omslingerd. Wat betreft de verspreid.
ng der Preycinetien, in eene verticale rigting genomen
deze IS met zeer groot; den weligsten wasdom verkrijgen zii tusschen
5000 en 6500 voet, en zelden worden zij totaaadehoo.stegrcns
dczcr zone gevonden.