
iciiiäSia, ¿aagj ärnm m !i iniiir"i'iiri''i iiiifc
Vierde ¿one. 604 Eonig gebied. Vierde annc. 60Ü Koni!' Koljii'd,
een menschenhoofd, waarop zieh tahijke, 4 ä B diiiin lange,
knodsvormige bloetokolven verhelTen, die eene geelachtig karraozijnroode
kleur hebben. Andere soorlen en geslachten dezer
merkwaardige fainilie hebben wij vroeger in de derde zone (zie
bladz. 521) onlmoel, ja, met eene soort er van hebben wij reeds
kennis gemaakt in de eerste zone (zie bladz. 358). Even als de
wortelen van Pimpinella Prualjan menigwerf een inboorling des
eilands uitlokken tot het beklimraen der bergen van Oost-Java, zoo
worden de hooge bergloppen in West-Java somtijds bezocht door een
armen bewoner dier streken o raProet , insgelijks Boendj ing s. geheeten
(Balanophora elongata) te verzamelen, de eenige plant der
bergtoppen, die voor hem van eenig nut is. Deze plant, waarvan het
benedenste, vleezige gedeelte een taai kleverig was bevat, wordt
door hem gestampt, en met de lijmige massa, welke hij op die wijze
verkrijgt, bestrijkt hij diinne Bamboesstokjes, die vervolgens gedroogd
en als kleine kaarsen — waskaarsen •— worden gebezigd; deze
kaarsen brengt hij aan de markt, waar een tiental voor een duit
wordt verkocht. Naar de scheikundige analyse van deze stof, door Polleck
gemaakt, hebben wij vroeger op bladzijde 191 verwezen. —
In de maand April vindt men op den bodem dezer wouden menigwerf
een paddestoel, Djaraoer badak s. : Agariciis i^hinocerotis
jungh., (1) die in buitengewone menigte uit de moslagen des
bodems opschiet en eene lekkernij voor rhinocerossen is; hij heeft
een zoetachtig gekruiden smaak en bezit een zuiveren, sterken anijsgeiir.
Op den mest van rhinocerossen , welke op den bodem der door
deze dieren gebaande paden menigwerf 2 voet hoog lag, hadden zieh
Coprinus-soorten ontwikkeld; j a , in een kelder, gegraven ophet 9000
voet hooge juk des G.-Gemoeroe (het zuidelijke gedeelte van den G.-
Gedö) tot het bewaren der eijeren van zijwormen, Herden Byssus
fodina en plumosa Humb. op de balken en planken, op gelijke wijze
als zulks in het binnenste van Europesche mijnen het geval is.
A l g e m e e u pliystoj^noiiifsch karakter der bergtoi»peu.
Hebben wij in de voorafgaande Lladen de bolanischo hoedanigheid
en zamenstelling van de flora der bergloppen leeren kennen, hebben
wij boomen, struiken en bloeraen onderzocht en bestemd, thans
leggen wij de loup ter zijde; metdezorgvoorhetdroogenderbijeenverzaraelde
schatten , het leggen der planten lusschen papier, hebben
wij onze Javasche begeleiders belast en begeven ons andermaal op
weg, ten einde nu met meer gemak en tijd, dan vroeger, den bergtop
te onderzoeken en ons meeren meer bekend te maken met het karakter
der natuur, in welker midden wij onze hutten hebben opgeslagen.
Gedurende den ganschen voormiddag wierp de zon hare helderste
stralen op den bergtop en slechts diep beneden ons in het luchtruim
ontwaarden wij enkele wölken, wier getal allengs vermeerderde.
Wij zelten ons neder aan den rand der bergkruin. Het is
thans middagen er heerscht eene volkomene windstille; maar van tijd
tot tijd stijgen,. als het ware rollen wolkennevelen opwaarts, die snel
voorbij drijven. Dan wordt het uilzigt weder vrij, en onzeblikken weiden
over het bloemrijke woud omlaag tot op de wolkenzee, die diep beneden
ons golvend rijst en daalt. Eenige van deze wölken breiden zieh
dun en nevelachtig uit, anderen vormen strooken, terwijl er eiders
worden gezien, die zieh hebben zaämgepakt en als het ware opeengestapelde
gewelven schijnen, waarvan de randen met een scherp verlichten
zoom zijn omringd. Door de opene ruimten, spielen,lusschen de wölken
ontwaren wij het bewooude land;onze blikken vallen op het läge
vlakland van Java, dal 9000 voet beneden onze voeten uitgestrekt
ligt en zieh in het wijde verschiet verliest. Onduidelijk, als door
een half mal glas, schemert ons dit laagland loe. Hier wordt het
door de zon besehenen, ginds is het door de schaduwen van wölken
bedekt, — maar wij herkennen loch de dorpsboschjes, die als
donkere vlekken in de rijsivelden verstrooid liggen. Boven ons
Lreidt zieh de heldere hemel uit. Wel pakken zieh van tijd tot tijd
enkele wölken ook boven den bergtop te zamen, doch het donkere
azuur des hemels laal zieh allerwege in de opene ruimten lusschen deze
wölken ontwaren en vormt met de verblindendwitle kleur der wölken
een kontrast, dat majestueus mag worden geheeten en hetgemoed
des beschouwers verheft. De thermometer teekent 10 graden R.
Mag het uilzigt in het wijde verschiet, dat wij van ons slandpunt
genieten, verheven worden genoemd, het gezigt op het landr
f
i
r !
f Sii
? f M i.; ü
•