
rntm
j s ir
96
liereikl. Is de reiziger eeiiniaai op dit paspunL aaiigekomen, dau
inoel hij weder 1250 voet al'kliramen, ten einde het dal van Silindong
te bereiken en wensclit hij zieh nu naar het plateau van
Tobah te hegeven, dan raoel hij iiit dit dal nog eenmaal 1450 voet
hoog klimmen om de randketen van het plateau te hereiken, welke
Tobah van Silindong Scheidt. Deze keten echter, welke op de kaart
niet is afgebeeld geworden , is du]»bel, ten gevolge waarvan de
reiziger zieh moet geti'oosten nogmaals 6 à 700 voet benedenwaarts
en vervolgens even hoog opwaaris te klimmen, om eindelijk, wanneer
hij de nok der /aateie keten heeft bereikt, het wijd uitgestrekte
plateau van Tobah , 660 voet beneden het punt waar hij zieh ])evindt,
vóór zijne blikken te ontwaren. Hoewel dit land effen is, zoo wordt
echter ook hier het verkeer in menige rigtingbemoeijelljkt door de
Äawaa/vormige kloven, die tot beddingstrekken aan deplateau-beken.
Tnsschen Sipirok en de kust zijn nog vier profielen aangeduid,
welke digterbij den beschouwer zijn gelegen. Vooreerst volgt op
Sipirok het hoogland van Marantjar, dat zijne grootste breedte
heeft aan de noordwestelijke zijde van den G.-Loeboe radja en dat
naar den kant van het stroomdal van de Äik-Batang toroe allengs
lager wordt. Ten tweede dit stroomdal zelf, dat zieh in zijne
middenste streken verbreedt tot eene bebouwde vlakte, den dalbodem
van Sigopoelang. Ten derde beb ik de doorsnede afgeteekend
van den weg, welks aanleg in 1841 wasbeproefd geworden, en
die van Siboga, aan den oever der baai van Tapanoeli, over drie
dwarsarmen der «tweede bergketen van Tapanoeli» loopt naar
Tarik di bata; eenmaal aan. gindsche zijde van dit laatstgenoemde
oord aangekomen, vereenigt hij zieh weder raet den volgenden,
meer gebaanden weg. De lezer zal hieruit ontwaren, dat een terrein,
Avaar zieh zoo vele en zoo steile bergketenen verheffen, die
in eene dwarsche rigting moeten overschreden worden, niet
zeer gunstig mag geacht worden om er wegen op aan te leggen.
De tusschendalen, welke deze ketenen vaneenseheiden, behooren
tot de landschappen van Saidnioeta en Bio bio. Het vierde, naastbij
gelegene en het donkerst geschaduwde profiel is dat van den
weg, die längs den zuidelijken voet dier bergen, of, betergezegd,
door eene läge tusscbenruimte, der bergketenen van Soemalra,
heenloopt en van Djago-djago, aan den oever der baai gelegen,
over Loemoet en Oeraba bergopwaarts naar Tobing, en van daar
wederom bergafwaarts voert naar Pitjah keling, in het Angkola-dal.
De rigting van den weg is, algemeen genomen, naar het zuidoosten.
De Benteng-Loemoet ligt op een vooruitspringenden rüg
van de tegenovergestelde, van den beschouwer afgekeerde helling
der heuvelketen, waarvan op de kaart slechts de omtrek is aangeduid
en die zieh uitstrekt van Djago tot aan gene zijde van Loemoet.
Het trogvormige bekken, waarin het meer van Singkara ligt,
is door mij afgeteekend geworden naar de peilingen en opnemingen
door officieren der genie bewerkstelligd; deze werden mij medegedeeld
door den toenmaligen directeur van dat corps, den Generaal
H. C. van der Wijck. Dit meer vult het laagste gedeelte der dalspleet,
welke ingesloten ligt tnsschen twee bergketenen en zieh in eene
evenwijdige rigting met de lengte-as van Soematra uitstrekt van
den vulkaan Salasi tot aan den vuurberg Merapi. Op de meeste
plaatsen is het meer 7 ä 800 voet diep; op een punt bereikt
het eene diepte van 1125 voet, ten gevolge waarvan deszelfs bodem
te dier plaatse beneden den Spiegel derzeezou zijn gedaald, indien
het niveau van het meer, gelijk door sommigen wordt beweerd,
zieh slechts 1000 voet daar boven verheft. Ik heb de opgaaf van
Raffles gevolgd, waarnaar het niveau van het meer 1600 voet
boven den Spiegel der zee zou gelegen zijn.
Zuidwaarts van den G.-Salasi worden nog andere meren gevonden,
die echter op grootere hoogte liggen dan het laatstgemelde. De landstreek,
welke zieh van dezen berg af naar het zuidoosten uitstrekt, is
even weinig bekend als die, welke noordwestwaarts van de Battalanden,
aan gene zijde van het meer Aik-Daoe zijn gelegen. Dit
echter kunnen wij met zekerheid vermelden omtrent de streken,
welke op den Goenoeng-Salasi volgen en zieh uitstrekken tot aan
gene zijde van den piek van Indrapoera, dat zij de hoogsten zijn
van het gansche eiland en dat de genoemde piek waarschLjnlijk mag
beschouwd worden als de hoogste bergtop van gansch Soematra. (1)
(1) De lezer, die met do topographie en den landvorm van het noordoHjko Soematra
uitvoeriger wenscht te worden hekond gemaakt, wordt verwezen naar het eerste dccl van
mijn werk: «die ßattaUinder auf Sumatra.» ßerün, 1847.
M
s I
' 'iv.; i