
r
Twccclo zone. 388 Kliniiiat.
^ i }
r
i
n i
vcrvangcn der mcer verwarraile luclit, die opwaarls slijgL in den
damplvi-ing •— is de bekoeling grooter, welke de oppervlakte dezer
horizontale streken des nachts ondergaat. De walerdamp, die gedurende
den loop des dags in groolere hoeveelheid door de sterk
verbitte lucht in gasvormigen loestand boven deze plateaux werd
opgehouden, dan het geval was aan de hellingen der bergen,
wordt in den vorm van nevel neörgeploft en blijft alsdan in de
nabijheid des bodems op de vlakte liggen, uithoofde bij niet kan
ontwijken; want de Streek, alwaar hij wordt waargenomen, is
borizontaal of ketelvormig en aan alle zijden door randgebergten
ingesloten. De vereiscbten tot bet doen ontstaan van dit nevelbekleedsel
zijn een znivere dampkring, waarin geene wölken aanwezig
zijn en volkoraene windstilte; ten gevolge hiervan wordt dit verschijnsel
nienigvuldiger waargenomen gedurende de drooge maanden
des jaars, dan gedurende den tijd dat de "vvest-moesson beerscht,
devvijl alsdan bet verschil tusscben de temperatuur van dag en
nacht geringer is en de bodem door warmte-uitstraling, gedurende
den nacht, niet in die niate kan bekoekl worden als bet geval is
van JuUj tot aan September (Zie lager 7 : Baudong.)
Winden. Aan de bovenste grens van deze, zoo mede in
de volgende zone is bet, alwaar de lucbtstroomen, die in eene
tegenovergestelde rigtiug worden voortbewogen, met elkander in
aanraking körnen; dit verschijnsel laat zieh gemakkelijker waarnemen
in het binnenste des lands, wanneer men zieh op zekere
hoogte boven den spiegel der zee bevindt, aan de rigting waarin
de verschillende, boven elkander liggende wolkenlagen drijven,
dan zulks kan geschieden in de groote vlakten van het diepland.
Gedurende bet beerschen van den ivest-nioesson laten zieh
in den dampkring menigwerf 5, ja, 4 onderscbeidene wolkenlagen
duidelijk waarnemen, die in verschillende rigtingen worden voortgestuwd,
uitgenomen de bovenste, welke gewoonlijk Stil Staat
Uit dien lioofde zag ik mij dikwerf genoodzaakt in mijn dagboek op
te teekenen : l». den benedenwind, die aan de oppervlakte des
bodems woei, alwaar ik mij bevond; 2». den raiddenwind, die de
groote, zaamgepakte wölken voortstuwde; o". den bovenwind, die
Tweedc zono. 589 Klimuat.
eene boogere wolkenlaag, kleinere cumuli of cirro-cumuli in beweging
bragt en eindelijk 4". eene nog boogere cirri-laag, welke,
zoo bet scheen, niet in beweging gebragt werd. (Zie over deze op
verschillende hoogte in tegenovergestelde rigting voortbewogene
lucbtstroomen lager: Pengaleugan.)
Algemeen genomen waaljen op Java slechts drie verschillende
winden: 1". de land- en zeewind, die zieh voornamelijk doet gevoelen
aan de kusten en in de daaraan grenzende groote vlakten,
waar bij gevolg — gedurende den droogen moesson — inzonderbeid
de noorde- en zuidewind (of noord-noordooste- en zuidzuidwestewind)
waaijen; 2«. de noordwest-moesson, die van October
tot aan Maart en 5". de zuidoost-passaat, welke gedurende
de overige maanden des jaars beerscht en in de streken boven
6000 voet zieh gedurende bet gansche jaar doet gevoelen. Hierop
komen echter menigvuldige afvvijkingen voor, die geboren worden
uit de verschillende ligging van bergen en vlakten ten opzigte van
elkander en de hoedanigheid der oppervlakte in de verschillende
gedeelten des eilands; ja, bierdoor ontstaan zelfs in zekere oorden
winden, die, boewel zij bijna bestendig waaijen, echter hunnen
invloed binnen zeer enge grenzen doen gevoelen. Vele streken,
vooral dezulken, welke aan alle zijden door bergen zijn ingesloten,
gelijk het geval is met bet plateau van ßandong, kenmerken zieh
door bijna voortdurend heerschende windstilte , terwijl in andere
oorden de rigting van den wind door de plaatselijke ligging van
bergen en van bnnne hellingen wordt veranderd. De lucbtstroomen
stuiten tegen de belling, zij glijden zijwaarts, of de wind wordt
gedwongen door de enge ruimte, die tusscben twee nabij elkander
liggende bergen overblijft, rnet meerdere hevigheid dan eiders
te blazen, terwijl in andere oorden windstille herhaaldelijk afwisselt
met zeer onregelmatig waaijende winden, die nu uit deze,
dan uit gene hemelstreek komen. — Ik zal hier twee voorbeelden
van plaatselijke winden aanbalen.
lo. De zuidewind, die op het plalmu van Pengalengan, vooral
van December tot aan Februarij, des daags bijna bestendig waait
en slechts nu en dan afwisselt met een luchtstroom, welke uit
ir