
j ü ü i ^
P,
M il
••! î
i - .
154
Op deze neptunische landstroolc, welke omirent in het midclen
des eilands is gelegen, volgt noordwaarts heen eene tweede, dergelijke
heuvelrij ; zij wordt gevormd door de bergen van Grobogan,
Rëmbang en Toeban, welke zieh van den meridiaan des G.-
Moerio längs de noorder kust tot aan Sëdajoe iiitstrekken, doch
thans reeds tot een eiland zijn geworden, want de wateren der
zee omgeven hen aan aile zijden.
Bedekte de zee slechts in den vorm van smalle bogten het land,
dat znidwaarts van die kustbergen ligt, toen haar niveau 100 voet
boven haar tegenwoordig peil was gerezen, thans echter, nu haar
Spiegel de hoogte van + 500 voet heeft bereikt, wordt de gansche
Streek tusschen de zoo even gemelde en de vroeger genoemde
bergstrook door hare wateren bedekt; de vlakten van Sëdajoe,
Bodjo nëgoro, Blora en Grobogan, verdwijnen beneden baren Spiegel
en de beide landstrooken, zoowel ten noorden als ten zuiden,
doen zieh slechts voor in de gedaante van banken, — kalkbanken, —
die hier en daar boven den spiegel der zee rijzen en elders reeds
vlakke, ondiepe riffen vorraen.
De noordwaarts liggende bank vertoont nu volkomen de gedaante
van het eiland Madoera, dat als zijne oostelijke voortzetting
mag worden beschouwd, want het is, even als deze bank, zamengesteld
uit deelen van het tertiaire gebergte, dat ofniet,of slechts
tot op eene zeer geringe hoogte is opgedreven en die bij gevolg
hunne oorspronkelijke, horizontale ligwijze hebben behouden. Deze
vlakke, noordelijke strook van het tertiaire gebergte kan raen volgen
van den G.-Grobogan Over Madoera, Kangéan, de Paternoslereilanden
tot aan Poeloe-Djampéa en Kalao.
Op gelLjke wijze zet de zuidelijke ueptunische helft van Java,
zuidwaarts van de vulkanen van dit eiland, — die van den Goenoeng-
Mërbaboe tot aan den G . - I d j è n e e n e r i j vormen, —zieh voort in eene
oostelijke rigting over de eilanden Bali, Lombok, Soerabawa,
Flores, Ombaï, tot aan Poeloe-Wetter, benoorden Timor. Deze
zuidelijke strook van het tertiaire gebergte is steiler opgedreven,
verheft zieh hooger boven den spiegel der zee en vormt grootere
eilanden dan de vorige, noordelijk gelegene tertiaire strook. Aan
zijn noordelijken voet, aan denbreukrandderopgeheveneforniatie,
zijn de vulkanen uitgebarsten ; dit is niet slechts op Java het geval,
maar wij ontwaren dit insgekjks op de eilanden Lombok , Soembawa,
ja, waarschijnlijk heeft zulks even zeer plaats op al de
overige eilanden, waar vulkanische kegels, zoo als, b. v., de
Tëmboro, de piek van Lombok oprijzen, ten noorden der bergketenen,
namelijk, der zuidelijke neptunische verheffingszone.
Maar daarenboven rijzen insgelijks noordwaarts van de noordelijke
verheffingszone eenige vulkanen opwaarts en wel één aan elk uiteinde
: aan haar westelijk uiteinde verheft zieh de uitgedoofde
vulkaan van Djapara, de G.-Moerio, terwijl aan haar oostelijk
uiteinde, benoorden Poeloe-Wetter, de Goenoeng-Api wordt gevonden,
v/aarop oostwaarts nog eenige anderen volgen, als : Poeloe-Sëroea, Damé
en Nila, die door den vuurglans zijner uitgebraakte lavablokken
den zeelieden in dit gedeelte der oceaans menigwerf totbaken strekt.
Deze splijting van het neptunische gebergte op Java, welke aanvangt
in den meridiaan van den G.-Mërbaboe en zieh oostwaarts
uitstrekt in iwee lijnregte en evenwijdig ten opzigte van elkander
voortloopende takken, — in twee Aoo/rfverheffingszonen , waaraan
de verschillende, geringere oneffenheden des bodems zieh aansluiten,
die splijting is een boogst merkwaardig verschijnsel, die vorm herinnert
ons aan het lijnregte parallellismus, dat wij op zoo vele
andere eilanden en bergkctenen waarnemen , zoo als op Soematra
en het Maleische schiereiland ; het vertoont zieh in te duidelijke
trekken aan ons oog, dan dat het onze aandacht zou kunnen ontglippen,
al is het ook, dat de grootste, oostelijke helft van den
noordelijken tak nog onder de wateren des oceaans bedolven ligt.
Aan deze splijting, welke van den G.-Oengaran en Mërbaboe af
ter wederzijde door twee lange takken wordt begrensd, is Java
zijne eenige groote en bevaarbare lengte-rivier, de Kali-Solo, verschuldigd
; aile overigen zijn korte dwarsbeken, wier loop of zuidwaarts
of noordwaarts is gerigt.
In het voorafgaande hebben wij slechts dat gedeelte des lands
tot een onderwerp onzer beschouwing genomen, hetwelk zieh verheft
boven den tegenwoordigen spiegel der zee, ons nulpunt. Wil raen
echter naauwkeurig te werk gaan en de parallel-splij ting van het