
Dcrde zone. S20 Kerste gebied.
f
niel den voel aan tie geknakte stengels blijft haken of overhunne
gladde oppervlakte uitglljdt; Laant men zieh daarentegen een
doorlogt in het woud door middel van het hakmes , dan loopt men
gevaar zieh bij het vallen te wonden aan het spits afgesnedene
benedengedeelte der stengels. Een dergelijk krenpelhout vormen
Gleichenia longissima bi. en andere varensoorlen , welke tot dit
geslacht behooren, waarvan de stengels door de inboorlingen worden
gebezigd als een sterk en veerkrachlig touw, b. v., oin de
handvattels der hakmessen (Gòlòk) daarmede te omwikkelen. Meer
afzonderUjk dan de zoo even genoemde groeit eene varensoort in
Oost-Java, welker stani, bet is waar , slechts kruidachtig, saprijk
i s , doch eene dikte van verscheidene duinien verkrijgt en 5 à 6
voet hoog wordl: op die hoogle verdeelt zieh de top eerst in drie
en vervolgens telkens in twee takken , die zieh in het tamelijk
wijd uifgebreide loof ontvvikkelen ; het is eene Campteria-soort
(vergelijk de Ilde afdeeling bladz. 735 en 1082). Even afzonderUjk
als deze varen groeit hier eu daar in Midden-Java een buitengewoon
fraaije heester, die eene hoogte bereikt van 5 à 10 voet; slechts
op eene enkele piek des eilands, namelijk, in het Dieng-gebergte,
tusschen de dorpen Batoer en Dieng, heb ik deze plant ter
hoogte van 5 à 6000 voet aangetroifen en als Spiraea speciosa (1)
beschreven. Waarschijnlijk behoort zij tot het geslacht Aslilbe
Hmit., « genus Saxifragearum non satis notum, » volgens Endlicher,
en zou dan A. speciosa behooren te worden gebeeten. Exemplaren
dezer zeldzame plant bevinden zieh in het herbarium Junghuhnianum
te Leiden. Haar gestreepte Stengel is van binnen hol; aan
de geledingen, waar het schedevormig verbreede gedeelte der
bladstelen entspringt, is bij — de Stengel — bedekt met buitengewoon
lange, staartvormige baren, die vosrood van kleur zijn, terwijl
de toppen in zeer groote, zaàmgestelde en met een overvloed van
hlcemen voorziene pluimen eindigen. De bloesemstelen en takken
dezer pluimen hangen naar beneden en zijn overal bedekt met lange,
viltacbtige hären, die eene glimmende, roodachtig gele kleur hebben.
(1) Zie Natiiur- en Geneeskundig archief, 11. ßatavia. 1846, bladz. 41. «Sépala 4, rarius
5 , lanceolata. Pétala nulla. Stamina 8, rarius 10, sepalis longiora. Germina (oarpella) 2
basi connata, ovato-oblonga. Styli 2, obtusi. Folia ternato-pinnata. Folíola cordato-ovata '
acuminata, duplicato-dentata, subtus ad ñervos fusco-piiosa. «
Derde zone. 521 lìcrste gebied.
Mögen de opgenoemde gewassen, uithoofde van de grootte, die
zij bereiken, tot de struiken worden gerekend, de volgenden
zijn Ideine planten, die of slechts eene houtachtige basis hebben
of geheel en al kruidachtig zijn en derhalve laag bij den bodem
groeijen. Tusschen mos- en varenbeddingen verlieft zieh DJ oekoet
kawasa Ardisia villosa Waii., op een stengel, die, wel is
waar, houtachtig is , maar ter naauwernood twee voet hoog groeit;
kogelronde bessen, met het heerlijkste scharlaken rood geverwd,'
sieren deze plant. Ardisia pumila bi. ontwaart men hier en daar
en Ariang boeloe .. : Begonia robusta en repanda bi., benevens
L a n d j a badak Solanum iistulosum Rich. Dnn. (S. rhinocerotis
BI.) spreiden op vele plaatsen hunne blaauwachtige en wittebloemen
ten toon. De stengels van Begonia robusta bevatten een zuur
sap, waarmede de inboorlingen, wanneer zij bij het beklimmen
van bergen dorstig zijn geworden, zieh trachten te verfrisschen ;
tot dat einde kaauwen zij den stengel, niettegenstaande het zure
sap, dat zij bevatten, zeer scherp is. — Onder de verschillende
soorten van loofmos , dat hier in grooter aantal op den bodem groeit
dan in eenige andere zone, kenmerken zieh eenigen door hunne boomachtige
gedaante, namelLjk, Hypnum Beinwardtii Hnsch., Junghuhnii
Müll. Korlhalsii d.. et Mb. en divaricatum k. etHorn,sch; zij verheffen
zieh op een volkomen verticaal gerigten stengel, ter hoogte van 3 à 4,
ja, somtijds van 8 duim , als wilden zij in het klein den zuilenvorin
der boomen nabootsen , wier schaduwen den bodein bedekken. Lycopodium
curvatum Sw. en anderen, Gymnogramine obtusata bi ,
Aspidium-, Polypodium-soorten, benevens vele andere varens vormen
met de mossoorten een groen tapijt, waar boven de bloemen
van kleine kruid- of halfstruikachtige Bubiaceen, als Argostemma
raontanum bi. (Pomangiuin Reinw. ) , Tjotoeng goenoeng
Ophiorrhiza sanguinea, longifolia BI. en anderen, benevens de rozenroode
of blaauwe bloemen der kleine, sierlijke Sonerila-soorten
(Melastomaceae), vooral Sonerila tenuifolia BI, en heterophylla jack
zieh ter naauwernood verheffen. Geheel verholen in dergelijke heddingen,
waar zij moeijelijk zijn te ontdekken, groeijen eenige van die
merkwaardige, echte parasieten op de wortelen van de levende boomen,
namelijk, ßalanaphora globosa jungh. enßhopalocnemisphalloides
S €